De daad bij het Woord

Diaconaat heeft grote plaats op zendingsveld


Wie aan diaconaat denkt, denkt al gauw aan geld. Is dit wel terecht? Wat houdt een diaconale levenshouding in? En hoe voegt een jonge zendingsgemeente in Ecuador praktisch de daad bij het Woord?

Door Fokeline Weerheim

Stelt u zich eens voor… Langs de weg van Jeruzalem naar Jericho ligt een man. Halfdood is hij achtergelaten door een groep rovers. Er komt een zendingswerker voorbij. Hij ziet de berooide liggen, maar kijkt weg. Spontane hulp aan een slachtoffer uit deze categorie past niet in zijn takenpakket. Even later wandelt een missioloog voorbij. Hij vervolgt na een korte blik spoorslags zijn reis. De dringende deadline voor zijn nieuwe Handboek Missiologie vraagt hem nog haastig een hoofdstuk over diaconaat te typen. Tot slot passeert een jonge christen, recent tot geloof gekomen onder de Woordverkondiging van de zendingswerker die eerder voorbijkwam. De preek van afgelopen zondag komt in zijn gedachten: ‘Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan’ (Matth. 25: 40). Hij gaat de weg af en ontfermt zich over de hulpeloze man.

Het grote doel

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan bevat confronterende elementen. Voor je het weet, ben je op dezelfde manier op pad als de toenmalige priester en Leviet. Het gevaar is groot dat het (zendings)werk heel goed is georganiseerd, maar de missie naar de achtergrond schuift. Wat is die missie, het grote doel van dienaars van de levende God, persoonlijk of op een zendingsveld? Petrus geeft in zijn brief het antwoord: ‘Opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht’ (1 Petr. 2: 9).
Dat verkondigen van Gods deugden komt tot uitdrukking in het liefhebben van de Heere met al je krachten en je naaste liefhebben als jezelf. Als dit besef leeft in het zendingswerk kan het niet zo zijn dat diaconaat er maar wat losjes bij hangt. Jezus verbindt Zijn dienst rechtstreeks met het voeden van hongerigen, het drinken geven aan dorstigen, het herbergen van vreemdelingen, het kleden van naakten en het bezoeken van zieken en gevangenen (Matth. 25). Diaconaat is dus geen extra keuzemogelijkheid naast de Woordverkondiging of slechts een middel om mensen in contact te brengen met het Evangelie. Nee, diaconaat is het vervullen van het grote liefdesgebod van de Heere Jezus.

Gemeentediaconaat

In de bijbelse zin van het woord heeft diaconaat in de eerste plaats betrekking op de diaconale taak van een kerkelijke gemeente. De christelijke gemeente zorgt voor en dient mensen die hulpbehoevend zijn. Diaconaat en kerk zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daarom wordt hier in de fase van gemeenteopbouw op het zendingsveld ook vanaf het begin aandacht voor gevraagd. Het gaat dan nadrukkelijk niet om het ‘grote geld’ maar om het ‘weinige geld’ dat vooral tot uitdrukking komt in de zorg voor elkaar, de liefde, het delen, het vertroosten en het dragen van elkaars lasten.
Een sprekend voorbeeld van diaconaat in een jonge zendingsgemeente is de gemeente in Machala, Ecuador. Jan-Henry Seppenwoolde is daar evangelist en vertelt hoe de gemeente diaconaat vormgeeft. ‘Van meet af aan is er in de gemeente gecollecteerd in alle diensten en bijeenkomsten. Hoe weinig ook, het is een vorm van onderling dienstbetoon. In eerste instantie deden we veel zelf als zendingswerkers, maar al snel werd er een diaconaal comité gevormd van (kandidaat)leden, met name zij die een groot hart hadden voor de behoeftige naaste. Dat zijn vaak mensen die zelf het minst te besteden hebben. Het diaconale geld wordt vervolgens namens de gemeente besteed aan medicijnen, soms voedsel, of in andere situaties waarbij plotseling nood ontstaat.’

Buiten de gemeente

De diaconale hulp in Machala strekt zich ook uit naar mensen buiten de gemeente. Seppenwoolde: ‘De besteding is hier ongeveer half/half, er wordt altijd gekeken in hoeverre buiten de gemeente geholpen kan worden zónder de eigen mensen te vergeten. Paulus roept de gemeente van Galaten daartoe op: ‘Laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs’ (Gal. 6: 10b). Dit is zowel het geval bij het gewone gemeentediaconaat als bij de diaconale projecten. Bij de projecten wordt diaconale hulp verleend waar nodig, zonder een tegenprestatie te verwachten zoals kerkbezoek. Maar natuurlijk aarzelt de diaconie niet om bij de geboden hulp uit de Bijbel te lezen, te bidden en de begunstigden op te wekken in de wegen van de Heere te gaan.’

Verantwoordelijkheid

Seppenwoolde geeft aan dat in het begin het gemeentediaconaat nog gesubsidieerd wordt door de zending. Om te voorkomen dat de gemeente daarin afhankelijk blijft van de zending wordt de subsidie per jaar afgebouwd. Hierdoor neemt de eigen financiële verantwoordelijkheid van de gemeente toe. ‘De besteding wordt nu ook bijgehouden door de coördinatrice van het diaconaal comité. Zij brengt de uitgaven in rekening bij de ‘administrateur’ van de kerk, die samen met mij de uitgaven beheert en verantwoordt. In de nabije toekomst, wanneer ambten in zicht komen, kan dit doorgroeien naar een zelfstandige diaconie binnen de gemeente.’

Financieel infuus

De evangelist beaamt dat het belangrijk én lastig is om te voorkomen dat een jonge zendingsgemeente aan een financieel infuus van de zending komt te hangen. ‘We proberen hier toch voor te waken door de westerse financiële inbreng te beperken tot een minimum en daarbij lokale offervaardigheid te blijven stimuleren. De onderlinge handreiking is dan vooral lokaal. Dat gaat nog niet altijd vanzelf als tegelijkertijd een ‘rijke’ westerse zending actief is. Dat wij niet volop geld geven naar wat zou kunnen, maar naar wat verstandig is, wordt soms niet helemaal begrepen.’

Hoofd en hart

Zorgen geld en bezit in het zendingswerk niet voor scheve verhoudingen met de lokale bevolking? Jan-Henry: ‘Dat ligt eraan hoe dit geld besteed wordt en in welke mate, maar het hebben en geven van geld of middelen kan inderdaad verstorend en nadelig werken. Het is altijd zoeken naar een evenwicht tussen hoofd en hart. Wat je gevoelsmatig zou willen, namelijk ruimhartig en blijmoedig geven, is niet verstandig als het de lokale offervaardigheid smoort en de gemeente passief en afhankelijk maakt. De naaste lief te hebben als jezelf met al je geld, al je krachten, heel je hart en heel je verstand: ook daar is genade van de Heere voor nodig. En Paulus zegt het: zonder de liefde die uit God is, zou het weggeven van al je bezittingen niets waard zijn. Het is tegelijkertijd ook zaliger te geven dan te ontvangen! Voor het beheer en besteden van geld en goed is altijd veel wijsheid nodig. Ook hierin moeten de zendingswerkers dagelijks vragen om hulp, leiding en wijsheid van de Heere.’

Hij kwam om te dienen

In het Oude Testament is diaconale zorg een taak voor het gehele volk Israël. In de ogen van de Heere is het zeer verwijtbaar als het volk dit laat liggen. Israël moest zich onder andere onderscheiden van andere volken in de zorgvolle omgang met weduwen en zwakken. En zodra het volk dat niet doet, klaagt de Heere over het onrecht en geweld tegen armen en weerlozen. Micha verwoordt dit: ‘Wat eist de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God?’ (Micha 6: 8).
De jonge gemeente in Handelingen 2 ziet vanaf het begin reden om de zorg voor elkaar ter hand te nemen. De leden delen alles en er worden grote schenkingen gedaan. Al snel worden mannen benoemd om dit in goede banen te leiden. Op de zendingsreizen van Paulus komt het diaconaat ook naar voren. Paulus ontvangt steun vanuit de gemeenten naast zijn inkomsten uit het maken van tenten. In Filippenzen 4: 15 wordt genoemd dat de gemeente van Filippi hem financieel geholpen heeft (letterlijk: ‘rekening van uitgaaf en ontvangst’). Ook krijgt hij uit Korinthe giften mee voor arme christenen in Jeruzalem. Paulus roept in de tweede brief aan Korinthe ook vrijmoedig op tot de collecte met Jezus als voorbeeld: ‘Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden’ (2 Kor. 8: 9). In datzelfde hoofdstuk wordt het doel van de oproep om mild te geven uitgelegd door Paulus: ‘Opdat (...) uw overvloed zij om hun gebrek te vervullen; opdat ook hun overvloed zij om uw gebrek te vervullen, opdat er gelijkheid worde’ (vers 14). De overvloed van de een is bedoeld om aan te vullen wat de ander te weinig heeft.

Eerder verschenen in Paulus 367 - mei 2019