Levenslange zendingsliefde

Herinneringen van een zendingsmeisje


In de
Paulus van september vroegen we hoe u bij het zendingswerk betrokken bent geraakt. Onderstaande reactie wil de redactie graag met u delen.

Tekst: Een zendingsmeisje op pad

Liefde voor de zending. Hoe mooi is dat, zonder dat je het echt beseft, omdat je nog een kind bent.
Mijn gedachten gaan zo’n vijftig jaar terug. Ik was een jaar of negen toen mij werd gevraagd of ik met het busje voor de zending geld op wilde halen bij onze gemeenteleden. Het was een zendingsbusje, waar een wikkel omheen zat. Daar stond het nummer van het busje op. Elke zaterdagmorgen ging ik dan langs mijn ‘eigen’ mensen. Meestal deed ik dat lopend.
Wij hadden een groot gezin - ik had zes broertjes en vier zusjes. Wij waren altijd vroeg op. Vaak ging ik vroeg op stap om mijn zendingsrondje te doen. Als ik daar nu aan terugdenk, moet ik er toch om glimlachen. Nadat ik aanbelde, werd opengedaan en dacht ik soms: sooow… die lopen nog in hun pyjama. Nu besef ik dat het nog maar een uur of acht was toen ik mijn rondje ging doen. De mensen waren dus altijd thuis. Mijn vader of moeder zeiden nooit: ‘kind, het is veel te vroeg om nu al te gaan.’
Ook lette ik erop dat ik kleding aanhad, waar een zak in zat, want ja, bij de meeste mensen kreeg ik wat lekkers toegestopt. Soms kreeg ik een hele rol snoep.
Het leuke is ook dat ik de hele route nog weet. Ook kan ik me de mensen die opendeden nog goed herinneren. Het waren allemaal vriendelijke mensen.

Als het busje al maar zwaarder werd, moest het natuurlijk een keer geleegd worden en daarvoor ging ik naar de familie Van der Giessen, waar ik altijd binnen mocht komen. Er kwamen kranten op tafel en dan gebeurde het. Hoeveel zou ik opgehaald hebben? De bedragen weet ik niet meer. Wél weet ik dat ik altijd een pluimpje kreeg. Soms kreeg ik een leesboekje dat natuurlijk over de zending ging.
Het zendingsbusje van nu is een ovaal blauw busje. Er zit geen wikkel met een nummer meer om, maar een mooie afbeelding van onze zendingskinderen en hoe zij wonen. Onze kleinkinderen vragen dan: ‘Wat is dat voor een busje oma?’ Voor mij een mooie aanleiding om dan ook iets over de zending te vertellen. Ze vinden het altijd leuk om er iets in te doen.

Mijn moeder was lid van de vrouwenvereniging. In die tijd werd er ook heel veel kleding genaaid en gebreid. Mijn moeder zag altijd uit naar de jaarlijkse verkoping. Ze kocht dan heel veel, want in een groot gezin is veel nodig. Ja, en als de één een trui kreeg, kon het toch niet anders dan dat de ander er ook één kreeg. Het was dus een hele sport om voor ons allemaal iets te kopen. Het is een keer voorgekomen dat mijn moeder ziek was en niet naar de verkoping kon. Dat was erg, maar geen nood… Enkele dames kwamen met alle handwerken naar ons thuis. Ik weet nog hoe blij we allemaal waren en ik weet ook nog dat mijn moeder toen voor wel driehonderd gulden gekocht heeft. Dat was toen best een groot bedrag. Er moest altijd zuinig gedaan worden, maar met een verkoping was dat niet aan de orde.
Nu mag ik hier als oma op terugzien. Ik zit nu zelf op de vrouwenvereniging en doe mee aan activiteiten voor de zending. Het is voor mij geen wonder dat ik het nog steeds graag doe. Als kind was zending gewoon een deel van mijn leven en zo is het nog. Door dit verhaal te schrijven, ervaar ik des te meer hoe belangrijk onze betrokkenheid bij de zending is. Al denkend en schrijvend kom ik erachter dat ik wel woorden kan vinden om een verhaal te schrijven, maar dat ik geen woorden heb om de Heere te danken voor alles wat Hij schenkt en alles wat wij mogen doen. Wat een troost, dat het Koninkrijk Gods niet is gelegen in woorden, maar in kracht (1 Kor. 4: 20). Als dat waar mag zijn in het hart, hebben wij geen woorden meer en stamelen we: ‘Hoe goed is ’t onze God te prijzen. Zijn naam moet eeuwig’ eer ontvangen.’

Eerder verschenen in Paulus 364 - november 2018