Rapporteren, bespreken en vertalen

Zendingswerk heeft grote plek op vergadering van Generale Synode


September. Synodemaand. Hoe verhouden het zendingswerk, het deputaatschap en de synode zich tot elkaar? We bespreken dit ook met ds. C.G. Vreugdenhil, die door zijn vroegere werk als zendingspredikant op Papoea veel kan vertellen over de Generale Synode en onze zusterkerken.

Door Hanneke van Eckeveld en Just van Toor

ZGG verricht kerkelijk zendingswerk. Dat betekent dat namens alle leden én doopleden van de Gereformeerde Gemeenten werkers uitgaan naar zendingsvelden om daar het Evangelie van Christus te verkondigen. Dit vraagt een goede organisatie van het werk. In opdracht van de Generale Synode is het deputaatschap voor de zending verantwoordelijk voor het zendingswerk. Elke drie jaar bespreekt de Generale Synode de rapportage over de voortgang van het werk. De synodeleden kunnen dan (kritische) vragen stellen. Zo draagt de synode namens de gemeenten eindverantwoordelijkheid voor het zendingswerk.
Voor werkers op het zendingsveld zijn synodetafels ver buiten beeld, volgens ds. C.G. Vreugdenhil. Hij was van 1974-1987 zendingspredikant op Papoea. Dit is het eerste zendingsveld van ZGG dat destijds Irian Jaya heette. Nu hij terugkijkt op zijn veldperiode kan hij glimlachend beamen dat de Generale Synode toen heel ver van zijn bed stond. ‘Je sliep er geen minuut minder om, zal ik maar zeggen. Maar dat geldt natuurlijk niet voor het deputaatschap. Wij schreven maandelijks een rapportage voor de deputaten. We hadden een opdracht, de lijnen waren uitgezet, die wilden we volgen. Als zendingswerkers moesten we vervolgens contextualiseren. Dat wil zeggen dat de opdracht zo moest worden uitgevoerd dat hij binnen de cultuur van de Papoea’s gestalte kreeg.’
Over kerkelijke zending is de predikant positief. ‘Het is bijbels dat gemeenten vertegenwoordigers sturen en onderhouden om het Evangelie te verspreiden. Eigenlijk werkt het zo: de kerk gevoelt de nood van het zendingswerk, en zoekt geschikte werkers om die nood te lenigen. Het feit dat je binnen kerkelijke zending een salaris ontvangt, maakt je dagelijks leven stabiel. Daardoor kun je je echt richten op de taak waarvoor je bent uitgezonden.’

Onderwijs

Toen ds. Vreugdenhil op Papoea kwam, leefde de bevolking in het binnenland nog in een stenen tijdperk. ‘We hebben gezien hoe ze stenen bijlen maakten waarmee ze vervolgens bomen kapten. En dan moet je je voorstellen dat nu het digitale tijdperk al is aangebroken. Waar we in het westen honderden jaren over hebben gedaan, is daar in een paar decennia gebeurd.’ De predikant had in het bijzonder de taak om de Papoea-bevolking verder te onderwijzen. Ds. G. Kuijt had als pionier de weg gebaand voor het Evangelie, maar om tot kerkstichting te komen, was verder onderwijs nodig. Ds. Vreugdenhil: ‘Je moet écht bij nul beginnen. Mijn vrouw leerde hen lezen en schrijven. Daarna ging ik verder met bijbels onderwijs. Dit is later uitgegroeid tot de theologische school. Ik heb daarbij altijd ook aandacht gehad voor onderwijs over de Dordtse Kerkorde en het gereformeerde kerkmodel. Het is een bijbels en goed model voor zelfstandige kerken, en daar wilden we uiteindelijk naartoe.’

Gembala’s en pendeta’s

Toen er in het binnenland van Papoea meer en meer gemeenten ontstonden, groeide ook de behoefte aan eigen predikanten. Dat was een nieuwe fase in het zendingswerk, waarbij het deputaatschap en indirect dus ook de Generale Synode nauw betrokken was. ‘Uit onze rapportages aan het deputaatschap werd duidelijk hoe groot de nood was’, vertelt ds. Vreugdenhil. ‘In die tijd voelden we hoe moeilijk het is om op afstand zulke grote beslissingen te nemen. Er konden geen Papoea’s naar de Theologische School in Rotterdam gestuurd worden. Maar hoe moesten er dan Papoea-dominees komen? Het deputaatschap in Nederland droeg alle verantwoordelijkheid, omdat er nog geen verzelfstandiging had plaatsgevonden. Er zijn heel wat brieven over en weer geschreven. Toen werd uiteindelijk besloten tot het bevestigen van gembala’s. Dat betekent herder. Inlandse predikanten, zouden we zeggen. Ze mochten preken en sacramenten bedienen in de kerken in het binnenland van Papoea. Later kregen deze gembala’s meer theologische opleiding en werden ze eigenlijk bevorderd tot pendeta. Inmiddels is de studiegraad zodanig toegenomen dat er alleen nog pendeta’s zijn op Papoea.’

Feest

In 1984 werd de kerk op Papoea geïnstitueerd. Bij deze oprichtingsvergadering waren afgevaardigden van de verschillende gemeenten en ook vertegenwoordigers van de regering aanwezig. ‘Eigenlijk is het aan de Indonesische regering te danken dat de verzelfstandiging van de kerk op Papoea relatief snel is gegaan’, legt ds. Vreugdenhil uit. ‘Zendingswerkers hebben een visum nodig. Die kunnen in Indonesië alleen verstrekt worden via een nationale kerk. Er moest dus wel zelfstandigheid komen om het werk verdere voortgang te laten vinden.’
Met de zelfstandigheid kwam ook de eerste Generale Synode op Papoea in zicht. De organisatie daarvan is op een aantal punten heel wat uitdagender dan in Nederland. ‘Zo’n grote vergadering op Papoea is een feestelijke gebeurtenis’, zegt ds. Vreugdenhil. ‘Daarbij is eten en drinken erg belangrijk. Een speciale commissie regelt dat. Een andere commissie doet de logistiek. Synodeleden uit de directe omgeving kunnen wel komen lopen, maar de meesten moeten worden ingevlogen. Soms wordt de vlucht door mistige omstandigheden dagenlang uitgesteld. Ja, logistiek gezien is zo’n synode op Papoea een hele uitdaging. Maar ze hebben het er dus graag voor over, want ze ervaren het als een feest.’

Bezoek aan Nederland

Vanaf 1995 komen er ook Papoea-broeders naar Nederland toe voor de Generale Synode. ‘Ik denk dat Enos en Johannus als eersten naar Nederland kwamen, hè?’ vraagt ds. Vreugdenhil aan zijn vrouw. ‘We moesten hen een zwart pak aan zien te trekken, want dat waren ze nog niet gewend. Dat was natuurlijk gemakkelijk te regelen. Dat ze heel anders denken dan wij werd ook duidelijk. Ik weet nog dat ik met hen naar een zendingsbijeenkomst reed. Opeens deed mijn auto raar, hij hobbelde, dus ik stopte en onderzocht of er iets met de wielen was. Wat zegt Enos? ‘De duivel verhindert ons goed van God te gaan spreken.’’ De predikant herinnert zich een ander voorval: ‘We reden door de Maastunnel. Ik gaf hen wat uitleg over de techniek, had hen ook al het een en ander verteld over de Zeelandbrug, en dan verwacht je eigenlijk een reactie als ‘wat knap van de mensen die dat bedacht hebben’. Maar nee, Enos zei iets heel anders. ‘Wat is God toch groot dat Hij mensen zoiets kan laten maken.’ Dan zie je dat het verlichtingsdenken hen helemaal niet heeft beïnvloed.’

Thema’s op de synode

Ondanks alle culturele verschillen tussen Papoea en Nederland is er een aantal thema’s dat in beide landen op de Generale Synode herhaaldelijk aan de orde komt. ‘De eerste vertaling van de Yali-bijbel kon na verloop van tijd door toegenomen kennis van de taal en cultuur gereviseerd worden. Maar dat stuitte op weerstand bij de Papoea’s, omdat ze gehecht waren geraakt aan ‘hun’ Bijbel. Dat is begrijpelijk en ook voor ons herkenbaar’, noemt ds. Vreugdenhil als voorbeeld. Ook punten als de opleiding tot predikant, de verhouding met andere kerken in het land en het bespreken van appèlzaken staan op de agenda van beide synodes. ‘Maar op Papoea zie je bij het zevende gebod vaak de kwestie van polygamie een rol spelen. En dat is natuurlijk weer een specifiek onderwerp voor hun cultuur’, geeft ds. Vreugdenhil aan.
Er zijn meer dingen die echt in de Papoea-context voorkomen en dus alleen daar op de synodetafel komen te liggen. Concreet noemt de zendingspredikant het punt ‘bijverdienen’ door predikanten. ‘Al vanaf het begin hebben veel predikanten een tuin om in hun onderhoud te voorzien. Daar is natuurlijk niks op tegen. Maar zodra predikanten deeltijd gaan werken voor de overheid, gaan belangen door elkaar lopen. De Dordtse Kerkorde gaf destijds al aan dat het niet goed is als predikanten nevenfuncties hebben. Dit is op Papoea nog steeds een actueel bespreekpunt op synodes.’

Toekomst

Nog altijd heeft het predikantenechtpaar contacten met mensen op Papoea. ‘Dat je op het zendingsveld mag werken, is een geschenk van de Heere’, vat de predikant zijn werk op Papoea samen. ‘Je komt erachter wat er écht toe doet. Er zijn zóveel verschillen, denk alleen maar aan hoe rijk wij zijn en hoeveel armoede daar was, zeker in de eerste jaren dat we er woonden. En al die cultuurverschillen. Maar als ik dan denk aan die mensen die voor me zaten in de kerk, met wie we het Heilig Avondmaal hielden, ja, dan zie ik voor ogen hoe we straks met elkaar ook het Avondmaal van het Lam zullen houden.’
Zending en synode: hun verhouding ligt verankerd in het gereformeerde kerkmodel waarbinnen het zendingswerk kan worden uitgevoerd. Maar met de slotopmerking van ds. Vreugdenhil in ons hoofd mogen we boven het kerkmodel de Koning van de kerk zien, Die Zijn kudde vergadert uit alle geslachten, natiën, tongen en talen.

Ds. Van Eckeveld: ‘verwondering over Gods zegen’

Ds. J.J. van Eckeveld was van 1991-2008 voorzitter van het Deputaatschap voor de Zending. Van de Generale Synodes van 1998 tot 2016 was hij ook voorzitter. Hoe kijkt hij terug op de plaats van het zendingswerk op de synode?
‘Als voorzitter van het zendingsdeputaatschap moest ik bij de bespreking van het zendingswerk de informerende, maar soms ook kritische vragen beantwoorden die synodeleden stelden. Er werd ruim tijd genomen voor het zendingswerk, waarin ik altijd grote betrokkenheid op de zending heb gezien. In 1992 gaf de synode groen licht voor het aangaan van een correspondentieband met de kerken op Papoea en Nigeria. In 1995 waren broeders uit de zusterkerken voor het eerst bij onze synode aanwezig. Dat was een bijzondere gebeurtenis. De synodeleden waren verwonderd en ontroerd toen ze hoorden dat het werk van God in zondaarsharten op de zendingsvelden niet anders is dan hier. Het was de ervaring van die éne Kerk, waar verschillen wegvallen. Natuurlijk werd het later iets ‘gewoner’ dat broeders uit zusterkerken de synode bezochten, maar nog altijd is de verwondering over Gods zegen op het zendingswerk merkbaar.
Het feit dat ik alle zendingsvelden meermalen heb bezocht voor visitatie maakte dat ik begrip kreeg voor de verschillen tussen kerk-zijn in zendingslanden en in Nederland. Ik heb ook altijd ervaren dat in de synode begrepen werd dat de kerk in zendingsgebied vanwege de totaal andere omstandigheden geen kopie kan zijn van de Nederlandse kerk. Toen ik ook voorzitter van de Generale Synode werd, gaf ik de leiding van de synode over in handen van de tweede voorzitter als het rapport van de zending besproken werd. Het is nu eenmaal lastig om dubbel voorzitterschap te voeren. Ook als synodevoorzitter was het mij een wonder uit de besprekingen te bemerken hoezeer het zendingswerk in het midden van de gemeenten gedragen werd.’

Eerder verschenen in Paulus 368 - september 2019