De Bijbel van Mary Jones (Engeland)

Good morning! (Goede morgen!) 
Engeland is met Noord-Ierland, Schotland en Wales één staat: het Verenigd Koninkrijk. Van deze vier is Engeland het gebied met de meeste inwoners en de grootste oppervlakte. Het omvat het zuidelijke deel van het eiland Groot-Brittannië, in het westen grenzend aan Wales en in het noorden aan Schotland. 

Er was eens een klein meisje. Ze heette Mary Jones en woonde in een huisje ergens in Wales, in Engeland. Vader was wolwever en hij moest heel hard werken om voor moeder en Mary de kost te verdienen.
Vader had niet veel tijd om zich met Mary bezig te houden. Maar er was één dag in de week dat hij dit wel kon doen. Dat was de zondag. Dan werkte vader niet. De zondag was altijd een feestdag voor Mary. Want dan... ging vader vertellen. En vader kon mooi vertellen! Weet je wat hij dan vertelde? Mooie verhalen uit de Bijbel. Vader wist er een heleboel.
Mary luisterde stil naar de prachtige verhalen en ze vergat alles om zich heen. Ze vergat haar pop en het kleine poesje en de geit en de kippen, alles! En terwijl ze luisterde, kwam er een wonderlijk verlangen in haar. Ze dacht: o, wat zou ik graag zelf al die mooie verhalen willen lezen! Ja, maar ze kon niet lezen. En... vader en moeder hadden geen Bijbel, want die was erg duur en zij waren arm. Nee, dat verlangen zou wel nooit vervuld worden. Of? Misschien toch?
Als Mary 's avonds voor haar bed knielde op haar stille kamertje op zolder bad ze altijd: 'Heere, ik wil zo graag die mooie verhalen uit Uw Woord zelf lezen en we hebben geen Bijbel en... en wilt U geven dat het toch kan?'
Zou de Heere dit gebed verhoren? Mary geloofde het vast. Maar hoe? Nee, dat wist ze niet.

Een paar jaren gingen voorbij. Toen, op zekere dag, zei vader opeens: 'Mary, wil je leren lezen en schrijven?'
Mary schrok. Meende vader dat nou? Ja, hij meende het. Ze zag het aan zijn ogen. Nee, vader hield haar niet voor de mal. Hij meende het. Hij wist immers ook wel wat Mary zo graag wilde.
'O ja vader, heel graag, dat weet u wel. Maar... maar dat kan toch niet? Er is hier toch geen school en...'
'Nee', zei vader. 'Hier is geen school. Maar in het dorp Abergynoiwyn – pff, wat een moeilijke naam, hè? – daar wordt een school geopend. Wil je daarheen?'
'O, graag vader', juichte Mary.
'Maar je moet iedere dag een uur lopen, weet je dat wel?' zei vader.
'Dat geeft niet vader, ik kan immers heel goed lopen.'

Die avond, toen Mary weer voor haar bed knielde, zei ze: 'Lieve Heere, ik dank U, dat U het eerste stukje van mijn gebed hebt verhoord. Wilt U nu ook het tweede verhoren? O, ik wil zo graag een Bijbel hebben.'
Zie je, dat wonderlijke verlangen in haar was gebleven. Misschien werd ook dit vervuld! Wie weet! En toen ze stil in bed lag en keek naar dat heldere sterretje, dat zo vriendelijk knipoogde tegen haar door het dakraampje, toen wist ze het opeens. Natuurlijk, dat zou ze gaan doen! Ze zou gaan sparen, net zo lang tot ze genoeg geld had om zelf een Bijbel te kopen. Ze zou kousen gaan stoppen voor de buren, ze zou hout gaan sprokkelen, ze zou… o, als dat eens mocht van vader en moeder. Ze zou een paar kuikentjes vragen en als die groot werden zou ze eieren krijgen en die gaan verkopen. En ja, het zou heel lang duren voordat ze zo veel bij elkaar gespaard had, dat ze zelf een Bijbel kon kopen, maar ze zou het doen.
Met een blijde glimlach op haar gezicht sliep ze eindelijk in. Ja, ze zou het doen! Vast!

Het duurde heel lang. Mary stopte kousen voor de buren en kreeg een dubbeltje. Ze sprokkelde hout en kreeg een stuiver. Ze kreeg twee kuikentjes, die ze trouw verzorgde. Het werden twee kippen, gelukkig was er geen haantje bij. Ze verkocht de eieren voor een paar centen en die stuiver en dat dubbeltje – wat een schat was dat! Die legde ze in een doosje op haar zolderkamertje.
Zes jaar lang duurde het en toen – ze was toen al zestien jaar en zat allang niet meer op school – had ze twintig pond bij elkaar. Ze zei tegen vader: 'Vader, ik heb twintig pond gespaard. Nu ga ik naar de dominee in de stad en ik ga een Bijbel kopen. Mag het?'
'Natuurlijk', zei vader, 'maar het is een heel eind naar de stad. Het is veertig kilometer.'
'Dat geeft niet, vader, morgen ga ik', zei Mary blij.

Het is een mooie morgen, midden in de zomer. In de vroege morgen loopt een meisje van zestien jaar. Ze loopt op blote voeten. In een zak op haar rug zitten haar schoenen. Die zal ze straks aantrekken als ze in de stad komt. Hier op de slechte weg zouden haar schoenen te hard slijten. Haar voeten kunnen er wel tegen. Ze is immers gewend op blote voeten te lopen.
Ze loopt de hele dag, maar ze voelt niet dat ze moe wordt. ’t Is of ze naar een groot feest gaat. Ze komt in de stad. De zon is al weggezonken achter de bergen in het westen. Ze trekt haar schoenen aan en al snel heeft ze het huis van de dominee gevonden. Bevend belt ze aan. Nu zal het grote ogenblik komen. Nu...
De deur gaat open. Een dame kijkt haar nieuwsgierig aan. Ze ziet direct dat dit geen meisje uit de stad is. Ze ziet ook dat ze vermoeid is. 'Wie ben je en wat kom je doen?' vraagt de dame vriendelijk.
'Ik ben Mary Jones en kom om een Bijbel te kopen, mevrouw', zegt Mary zacht.
'Om een Bijbel te kopen?' vraagt de dame verwonderd. Het gebeurt niet iedere dag, dat een meisje aan de deur komt met deze vraag. 'Waar kom je vandaan?'
'Van Lianfihangei-y-pennant, mevrouw', antwoordt Mary.
'Wat? Helemaal van Lianfihangei? Hoe ben je hierheen gekomen?'
'Lopend, mevrouw.'
'Kom binnen, Mary.' De mevrouw gaat haar voor naar de studeerkamer van de dominee. 'Ga hier zitten, kind', zegt ze.
Mary zinkt weg in een heerlijke zachte stoel. Nu voelt ze pas hoe moe ze is. Maar nee, daar niet aan denken. Ze heeft toch het doel van haar reis bereikt? Het wondere verlangen zal nu toch worden vervuld?
De dame gaat weg. Mary kijkt de kamer rond. O, o, wat een boeken. De dominee moet wel een vreselijk geleerde man zijn.
Mary heeft niet lang tijd om daarover te denken. De deur gaat open en een deftige heer treedt binnen. Hij loopt naar haar toe, steekt de hand uit en zegt: 'Dag, Mary Jones. En, vertel me eens wat je wilt?'
'Ik kom om een Bijbel te kopen, dominee', zegt Mary schuchter.
'Kom je daarvoor helemaal uit Lianfihangei-y-pennant?'
'Ja, dominee.'
'Nou, maar dat is toch heel jammer, Mary, maar...' De dominee maakt zijn zin niet af. Hij ziet hoe er opeens een groot verdriet komt in Mary's ogen. Hij ziet hoe het bloed wegtrekt uit haar gezicht. Haar lippen beginnen te beven. Dan opeens, valt ze in de stoel terug. Ze bonst met haar hoofd op de leuning en snikt, snikt...
De dominee legt zijn hand op haar hoofd. 'Maar kind, is het dan zo erg, dat ik op 't ogenblik geen Bijbel voor je heb?'
Met tranen in de ogen kijkt Mary hem aan. 'Ik… ik heb er zes jaar voor gespaard, dominee. En nu... nu heb ik het geld en... en…'
'Wat zeg je? Zes jaar voor gespaard? En nu veertig kilometer ervoor gelopen? Wilde je dan zo graag een Bijbel hebben?'
'Ja dominee, en nu is alles voor niets geweest. Ik heb er iedere dag om gebeden. Ik heb er lezen voor geleerd. Ik heb…'
Ontroerd kijkt de dominee haar aan. Dan zegt hij: 'Hoor eens, Mary. Je mag niet zo naar huis gaan. Ik heb inderdaad nog één Bijbel, die heb ik aan een vriend beloofd. Maar jij krijgt hem, hoor. Iemand die zes jaar lang om een Bijbel gebeden heeft, die er zes jaar voor gespaard heeft, die krijgt hem. God heeft je gebed verhoord, mijn kind.'
Hij legt een prachtige, fonkelnieuwe Bijbel op Mary's schoot.
Nu wist Mary snel de tranen uit haar ogen. Weg is opeens alle verdriet. Het juicht in Mary: nu heb ze een Bijbel, háár Bijbel. 'Dank u wel, dominee. Dank u wel. En... hier is het geld.'
Ze maakt het zakje open dat om haar hals hangt en telt de dominee twintig pond voor. Een geweldige som. Een bedrag, dat in onze dagen zeker tien maal zo hoog zou zijn.
'Ho ho', zegt de dominee lachend, 'ho ho, je geeft teveel.' Hij neemt het zakje en doet er weer vijf pond in terug.
Verrast kijkt Mary hem aan. 'Maar de Bijbel kost toch twintig pond, dominee?' vraagt ze.
'Ja, eigenlijk wel kind, maar de vijf pond zijn voor jou, omdat je er zo lang om gebeden en zo lang voor gespaard hebt.'

Die nacht zit dominee Charles – zo heet hij – lang op zijn studeerkamer. Hij moet alsmaar denken aan dat meisje, dat zes jaar lang om een Bijbel heeft gebeden en dat er zes jaar voor gespaard heeft: cent voor cent, stuiver voor stuiver, dubbeltje voor dubbeltje.
'Dat kan niet langer', zegt hij tegen zichzelf. 'Er moeten meer Bijbels komen. Ze moeten zo goedkoop worden, dat zelfs de armsten ze kunnen kopen. Is het niet treurig, dat zo weinig mensen Gods Woord kunnen lezen? Dat moet anders worden.'
En als Mary de volgende morgen, weer op blote voeten, háár Bijbel in de tas bij haar schoenen op de rug, de lange weg naar huis terugloopt, zit dominee Charles al achter zijn bureau en is begonnen met de uitvoering van zijn plan: iedereen moet een Bijbel kunnen kopen voor weinig geld, of, als hij geen geld heeft, een Bijbel kunnen krijgen.

Vier jaar later – in 1804 – is het plan van dominee Charles werkelijkheid geworden. Toen is in Londen het Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap opgericht. Dat heeft miljoenen Bijbels, niet alleen in Wales, maar over heel Engeland, ja over de hele wereld verspreid.

Kende je het verhaal nog niet? Dit oude verhaal wordt nog steeds uitgegeven voor kinderen. Vraag het maar na in de boekhandel.