Een huis op palen (Ecuador)
Hoi, ik heet je hartelijk welkom in República del Ecuador. De republiek van Ecuador ligt in het noordwesten van het werelddeel Zuid-Amerika. Ook de Galápagoseilanden horen bij het land.
Door de kiertjes in de bamboewand gluurt Juan naar buiten. Voorzichtig schuift hij het bamboe wat verder uit elkaar. Hij weet precies waar dat het makkelijkst gaat, want iedere morgen kijkt hij door de spleetjes naar het huisje er naast. Hij moet toch weten of zijn vriend Pablo al wakker is.
Nee, het enige dat hij ziet bewegen is de schurftige hond van de familie die schuin tegenover hem woont. Die wroet met zijn snuit in de modder en tussen het afval om te kijken of er nog iets eetbaars te vinden is. Met een luid gerinkel schuift de hond de lege blikjes opzij. Hij mag wel uitkijken, straks snijdt hij zich nog in zijn neus.
De zon is nog maar net op, maar Juan is al een poos wakker van alle geluiden rond het huis. De buurman hoest ook zo verschrikkelijk. En aan de andere kant is net een baby geboren. Zó klein, maar ze kan al héél doordringend huilen. ’s Morgens hoort hij ook vaak het bruggetje kraken als de buurman erover loopt om naar zijn werk te gaan. En als hij van al die geluiden dan nog niet wakker zou zijn, kraait hun eigen haan hem wel uit zijn slaap.
Maar deze morgen hoort Juan van al deze geluiden niet veel. Hij wil weten of Pablo thuis is vandaag. Dan kunnen ze er samen op uit. Hij schuift de kier nog een eindje verder open, zover, dat hij met zijn rechteroog alles goed kan zien. Is dat daar de schaduw van zijn vriend? Nee, dat zal zijn zusje wel zijn. Hij hoort haar slippers schuifelen over de planken vloer.
Dan ziet hij opeens twee handen die het bamboe aan de overkant wat uit elkaar buigen. Een pluk zwart haar en een slaperig gezicht komen tevoorschijn. 'Psst… Juan, ben je wakker?'
'Ja, kijk maar hier.'
En dan zien twee paar zwarte ogen elkaar. Ze moeten lachen en knijpen allebei hun ogen bijna helemaal dicht.
'Kom je zo?'
'Ja, even mijn gezicht wakker poetsen.'
Terwijl Pablo naar de roestige bak met regenwater loopt om zich te wassen, schuift Juan het bamboe weer op zijn plek. Even kijken in het pannetje of er nog wat rijst in zit van gisteravond. Nee, hij heeft pech vandaag. Sinds zijn vader is weggelopen, is er vaak geen eten meer. Nou, dan maar met een lege maag op stap. Onderweg maar wat bij elkaar scharrelen met Pablo.
Juan loopt naar de voorkant van zijn huisje. Meteen na de deuropening komt de trap. Halverwege de trap steekt hij snel zijn hand uit naar één van de palen onder hun huisje boven het water, want daaraan zit, net onder de vloer, een funda (zak) vastgemaakt met allerlei waardevolle spullen. Die heeft hij vandaag wel nodig.
Speurend kijkt hij rond of iemand gezien heeft wat hij meeneemt. Niemand, behalve Pablo, want die staat hem al lachend onder aan de trap op te wachten. Dat Pablo het heeft gezien, is niet erg. Die weet allang dat Juan daar een geheime plek heeft. 'Ja, neem jij je funda maar mee, joh. Héb je nog?'
'Ja, er zit nog wat in, maar we moeten wel zorgen dat we vandaag nieuwe te pakken krijgen. Het werkt bijna niet meer. Wil je ook een beetje? Ik neem alvast wat, ik heb zo’n honger. Bij ons is de rijst alweer op.'
Juan maakt de zak open en haalt er een kleiner zakje uit. Hij maakt het open, houdt het onder zijn neus en snuift een paar keer stevig. Daarna geeft hij het aan Pablo, die precies hetzelfde doet. Ze krijgen er nu geen tranen meer van in hun ogen, zoals in het begin, want bijna dagelijks snuiven ze allebei de scherpe lucht van een beetje lijm op. Ze voelen dan de knagende honger niet meer zo erg. Soms doen ze het nog een keer aan het eind van de dag, dan kunnen ze veel langer op straat blijven zonder zich al te moe te voelen.
Zo’n zakje lijm kun je ook het beste ’s avonds kopen. Dan is het donker en dan ziet niemand je. Fernando, die achterin zijn tienda (winkel) de lijm verkoopt, zegt dat ook altijd: 'Je moet ’s avonds komen, want anders krijg je niets van me. Ik wil niet hebben dat ook maar iemand erachter komt dat jullie bij mij lijm kopen om te snuiven. Dan draai je de bak in, niño. Als je overdag komt, dan zwaait er wat!'
Eigenlijk is Fernando zélf best bang dat de politie erachter komt dat hij lijm verkoopt aan jongens en meisjes die eraan verslaafd zijn. Dat weet Juan ook wel, maar hij denkt: 'Stel je voor dat ze Fernando oppakken! Waar moet ik dan mijn lijm kopen?' Geen haar op zijn hoofd die eraan denkt om zomaar overdag bij Fernando binnen te lopen. Dan krijgt hij zijn lijm ’s avonds ook niet. Nee, hij kijkt wel uit!
'Zeg, schiet je nog op? Waar denk je allemaal aan?' onderbreekt Pablo zijn gepieker. 'Ben je een nieuw plan aan het verzinnen om wat geld te verdienen? We zullen toch nieuwe lijm moeten hebben en Fernando geeft het ons echt niet gratis mee, hoor! Kom op, dan gaan we op pad.'
Pablo slaat zijn vriend op z’n schouder en daar gaan ze.
Hun vaste plekje is bij de verkeerslichten richting de stadswijk waar de rijke mensen wonen. Daar verdien je altijd het meeste. Juan boft dat hij zo’n mooie stem heeft. Als de stoplichten op rood staan en hij gaat zingen, draaien de meeste mensen het raampje van hun auto omlaag om naar hem te luisteren. En soms krijgt hij dan wat centavos. Maar vanmorgen lukt het niet erg.
Ondertussen heeft Pablo wat autoruiten schoongemaakt, maar veel automobilisten laten hun portemonnee dicht. Jammer… Moe en bezweet druipen ze af naar de markt.
Aan het begin van de middag slenteren ze wat over de markt. Wie weet, valt er nog wat te verdienen. Misschien kunnen ze mensen helpen met het sjouwen van hun boodschappen of…
In Juans gedachten groeit een plan. Het is wel een gewaagd plan, maar als het lukt hebben ze voor een paar weken geen geldzorgen. Zijn gezicht gaat helemaal glimmen! Het is ook zo’n goed idee.
Hij fluistert: 'Pablo, moet je horen. Zie je daar in de verte die gringo (blanke, buitenlander) lopen? Kijk, hij loopt nu bij de kippenboer. Hij heeft een zwarte rugzak bij zich. Hij kijkt nu om. Het is die man met die baard. In die rugzak zit vast zijn geld. Als ik nou…' Juan trekt zijn T-shirt uit en hangt hem over zijn hoofd. Dat doen mensen hier zo vaak tegen de zon, dus dat valt niet op.
Pablo knikt: 'En dan ga ik…'
'Let goed op mijn teken. Als ik mijn T-shirt weer aantrek, slaan we toe. Hier, je mag mijn mes wel lenen.' Juan maakt zijn funda open en haalt er een roestig, maar scherp zakmes uit dat hij in Pablo’s handen duwt.
Langzaam, heel langzaam lopen de jongens in de richting van de gringo. Juan loopt voorop met het T-shirt op zijn hoofd. Vlak achter hem komt Pablo. Af en toe blijven ze even bij een stalletje staan. Geïnteresseerd kijken ze naar de waren die te koop worden aangeboden. In werkelijkheid speuren ze allebei de omgeving af of er geen politie in de buurt is. Ook zorgen ze ervoor dat ze op een veilige afstand van de gringo blijven. Die moet niet in de gaten krijgen dat hij gevolgd wordt. Maar toch willen de jongens ook steeds dichterbij hem komen.
Weer staan ze even stil. Dan begint Juan zijn T-shirt van zijn hoofd te halen. Hij steekt eerst zijn linker- en dan zijn rechterarm door de mouwen. Als laatste komt zijn hoofd tevoorschijn. Pablo heeft het sein begrepen.
Juan zet het op een lopen richting de gringo en Pablo zet de achtervolging in. Juan struikelt over een steen die vlak voor de gringo op de grond ligt. Au… dat doet gemeen zeer! Zijn knie bloedt ervan. Hij huilt van de pijn.
De gringo, die dit alles vlak voor zijn voeten ziet gebeuren, buigt zich over Juan heen. De zware rugtas zet hij naast zich op de grond.
'Señor, señor, het is mijn vriend', zegt Pablo hijgend. 'Zijn knie bloedt!'
De gringo helpt Juan weer op de been, maar ondertussen heeft Pablo razendsnel een groot gat in de rugtas gesneden. Hij voelt vlug met zijn hand. Nee, geen geld, geen portemonnee, alleen maar gladde boeken en papieren. Jammer! Tegelijkertijd geeft hij Juan een schop, maakt een hoofdbeweging richting het eind van de markt en rent weg met Juan achter zich aan, de gringo verbaasd achterlatend.
Teleurgesteld lopen ze richting de buurt waar ze wonen, nog nahijgend van het harde rennen.
'Er zaten alleen maar boeken in', zegt Pablo. 'Nu hebben we nóg niets. Geen geld, geen eten en… we kunnen ook geen lijm kopen!' De tranen lopen over Pablo’s gezicht.
'Joh, stel je alsjeblieft niet zo aan, ik denk dat ik meer recht heb om te huilen dan jij. Moet je m’n knie zien. Het bloed nog steeds; met huilen los je niks op', snauwt Juan. Wat kinderachtig om zo te reageren. Hij is ook moe en zijn maag rammelt van de honger.
Het is een paar weken later. Het is zondag. Voor Juan en Pablo is dat een dag net als alle andere dagen. De moeder van Juan heeft hen thuis weggejaagd. 'Jullie lopen me hier toch maar voor de voeten in dit veel te kleine hok. Vooruit, de straat op!' Ze moppert zo vaak en sinds vader weg is, lijkt het wel of ze nooit meer iets liefs tegen hem kan zeggen.
Nu lopen ze samen op hun slippers over de hete, stoffige zandwegen van hun stadswijk op zoek naar werk en eten. Ze gaan langs de bamboewoningen richting de grote straatweg. Vlakbij deze weg zijn de huizen gemaakt van betonblokken en vaak staat er een hek van ijzer omheen met scherpe punten.
'Laten we vandaag eens een andere weg nemen, Pablo, wie weet, wat we tegenkomen.'
'Best', bromt Pablo.
Juan heeft vandaag pech. Z’n keel doet zeer en zijn stem is schor. Naar zo’n schorre zanger zullen de mensen heus niet luisteren en er zeker geen geld voor geven. Ze slaan de hoek om, lopen langs een rij huisjes totdat ze bij een groter gebouw aankomen. De hekken rondom dit gebouw staan open en op de muur is iets geschilderd: een man met een groot pak op zijn rug. Ze kijken er aandachtig naar. Er staan ook woorden bij. Moeilijke woorden, die ze niet helemaal kunnen lezen en begrijpen.
Terwijl ze daar zo staan, beginnen er binnen kinderen te zingen. Wat klinkt dat mooi! Juan luistert en beweegt met zijn hoofd mee op het ritme van het lied. Hij houdt zoveel van zingen.
'Si Jesús te dice amigo, deja todo y ven conmigo. Pon tu mano sobre la suya y va con Ël…', zingen ze. In zichzelf herhaalt Juan de woorden: 'Als Jezus zegt: ‘Vriend, laat alles achter en ga met Mij verder’, leg je hand in de Zijne en ga met Hem…'
Wie is Jezus? Zou Hij ook in dit gebouw zijn? vraagt Juan zich af. Wie zou er vriend willen worden van mij? Alles achterlaten? Och, veel heb ik niet. Vader is weg, moeder moppert alleen maar. Zou Jezus soms een lieve vader zijn?
Juan begrijpt er niet veel van maar mooi is het wel. Nieuwsgierig loopt hij iets verder tot de hekken. Pablo wil liever doorlopen, maar Juan wil de kinderen graag zien. Hij gaat naar de open deuren en kijkt om een hoekje naar binnen. Hij ziet geen kinderen, maar alleen volwassenen zitten. Ze hebben hun ogen dicht. Sommige bewegen zachtjes met hun lippen mee met de woorden die iemand anders aan het spreken is, maar die ander kan hij niet zien. Het is een man, dat hoort hij aan de zware stem. Wat zijn deze mensen aan het doen? Waar zijn die kinderen allemaal, die hij heeft horen zingen? En wie is die man die in zijn eentje aan het praten is? Zou dat Jezus zijn?
Juan loopt nog iets door, buigt zich een beetje voorover en dán… Juan ziet het meteen: het is de gringo! Vlug loopt hij terug naar Pablo en zegt geschrokken: 'Hier binnen is die gringo van de rugzak. Wil je ’t zien?'
'Nee, straks ziet hij ons ook.'
'Je kunt het gerust doen, want hij heeft zijn ogen dicht.'
Nieuwsgierig geworden, gaat Pablo met Juan mee. Even later kijken twee paar ogen voorzichtig om de hoek van de deur. Pablo ziet het nu ook. Hij is het écht! Maar… net als ze hun hoofden willen terugtrekken zegt de gringo ‘amen’ en doet zijn ogen open. Snel duiken de jongens weg en rennen zo hard ze kunnen bij het gebouw vandaan. Pas als ze om de hoek zijn in de andere straat, gaan ze weer rustig lopen.
'Hij zag ons!'
'Nee, dat kan haast niet.'
'Ik weet het zeker, want hij keek recht in mijn ogen.'
'Nee', houdt Pablo vol, 'we doken op tijd weg.'
Juan doet er het zwijgen toe. Als Pablo blijft ontkennen, heeft het geen zin om er tegenin te gaan. Maar Juan is er stellig van overtuigd dat de gringo hen heeft gezien. Vervelend, want hij zou zo graag die kinderen nog eens horen zingen. Hoe was het ook weer? ‘Pon tu mano sobre la suya...?’ Graag zou hij zelf ook meezingen, maar de gringo zal hem zien aankomen. Die weet zich natuurlijk alles van die rugzak nog goed te herinneren.
Het laat hem niet los. Steeds komt het vers terug in zijn gedachten: ‘Jesús ven conmigo.' Nee, dat is niet goed. Hoe was het ook alweer?
Juan draait zich om en om op zijn matras. Hij kan de slaap niet vatten. Vanuit de verte waait er muziek zijn kamertje binnen. Hij stopt zijn oren dicht. Hij wil dat éne lied van vandaag over Jezus horen. De melodie heeft hij te pakken, maar de woorden willen maar niet komen. ‘Jesús, amigo.’ Het lijkt wel of het lied heel ver weg is. Toch zit het ergens. Stukjes van zinnen komen in zijn gedachten. Hij zweet er van. ‘Leg je hand in de Zijne’, klinkt het in zijn hoofd. Ja, die regel hoort er ook nog bij.
Maar hoe Juan zich ook suf piekert en de melodie steeds weer herhaalt in zijn hoofd, hij krijgt het hele lied maar niet terug in zijn gedachten. En hij wil het zo graag weten. Teruggaan naar dat grote gebouw? Maar dat betekent ook terug naar de gringo. Alleen al het denken daaraan geeft hem een angstig gevoel. ‘Leg je hand in de Zijne’, klinkt het weer, net alsof iemand tegen hem zegt: ‘Ga maar, ik ga met je mee.’ Wie zou met hem meegaan? Pablo niet, die zal niet durven. En Jesús dan? Hij zegt ‘Amigo, vriend, laat alles achter en ga verder met Mij…’ Wonderlijk. Het strijdt in zijn binnenste: wel er naar toe gaan – niet er naar toe gaan, wel gaan – niet gaan.
Nog voor hij vermoeid in slaap valt, neemt Juan het besluit om de volgende zondag weer bij het gebouw te gaan luisteren naar de zingende kinderen.
De gringo kijkt hem toch wel wat doordringend aan als hij op zondagmorgen met een bonzend hart binnenstapt. Maar er gebeurt niets bijzonders.
Na de kerkdienst komt hij naar Juan toe. 'Hoe is het met je knie, kleine rover?'
Juan durft niets terug te zeggen en gaat maar gauw weg. Maar de zondagen daarna gaat hij steeds weer. Het is zó fijn om samen met de andere kinderen te zingen. Hij leert er elke week nieuwe liederen bij. Allemaal gaan ze over Jezus en over God in de hemel. Hij leert bidden tot deze God en hoort geschiedenissen uit de Bijbel over Hem. Hij vraagt steeds of God ook tegen Pablo wil spreken. Dan kunnen ze samen gaan.
Het lied dat hij voor het eerst samen met Pablo hoorde, kent hij inmiddels uit zijn hoofd en nog twee andere verzen ook. Later krijgt hij een Bijbel omdat hij de teksten zo goed kan opzeggen. En daarin leest hij over de God van de gringo. Vooral psalm 73 vindt hij erg mooi. Daarin staat dat God het is Die je opzoekt; dat Hij het is Die je hand pakt als je zelf dreigt weg te zinken.
Nu begrijpt hij het een klein beetje. Díé God stak Zijn hand naar mij uit, toen ik het slechte pad op ging. Hij weet het: ‘Gij hebt mijn rechterhand gevat.’
Geschreven door Linda Paans-Dane