Moeite en verdriet in Ecuador

‘Weet je waarom we zo laat in de kerk waren?’
Vragend kijkt de hermana mij aan. Ik schud mijn hoofd.
‘Het nichtje van mijn man is vanmiddag bevallen en het kindje is overleden. Ik hoorde dit net voordat de dienst begon.’
Geschrokken kijk ik haar aan. Het overlijden van baby’s raakt mij altijd persoonlijk, omdat ik dit in nabije omgeving verschillende keren heb meegemaakt. Van heel dichtbij zag ik het intense verdriet.
‘Wat is er gebeurd?’
De hermana vertelt hoe haar nicht die ochtend naar het overheidsziekenhuis ging omdat ze zoveel bloed verloor terwijl ze 41 weken zwanger is. De dokter wilde haar niet helpen en stuurde haar weer naar huis. Aan het begin van de middag ging haar nicht opnieuw naar het ziekenhuis. Een spoedkeizersnee werd uitgevoerd. Het kindje bleek in het vruchtwater gepoept te hebben en kwam levenloos ter wereld.
‘Zo zijn ze, hermana, omdat het zondag is, willen ze niet werken. Daar hebben ze geen zin in.’
Ik voel hoe frustratie bezit van mij neemt. En bewogenheid. ‘Hoe gaat het met de moeder?’
‘Ze weet het nog niet. Ze is onder narcose gebracht en nog steeds niet bij kennis. Ik ga zo naar hun huis. Daar zal wel familie zijn.’

De volgende dag heb ik weer contact met de hermana. Ze vertelt dat het kindje die middag wordt begraven. Ze stuurt me ook een foto. Een compleet meisje. Zo volmaakt. Ik vraag haar of we iets kunnen doen. De hermana geeft aan dat er geen eten in huis is; kunnen we helpen met wat levensmiddelen? Ik beloof het te zullen kopen.
Het echtpaar blijkt van zeker vijf gezinnen uit de kerk familie te zijn. Ik vraag aan de hermana of ik mee mag naar de begrafenis. Zomaar om mee te leven met al die gezinnen uit de kerk, maar ook omdat het mij persoonlijk raakt. Het is goed. Ik voel me gespannen, maar na de hulp van de Heere gevraagd te hebben, komt er toch een zekere rust over me.

Ik doe de inkopen en vertrek naar het huis van de hermana. Samen met haar gezin rijden we naar het huis van oma. Hier komen alle mensen samen. Ook de moeder is die morgen uit het ziekenhuis gekomen en ligt op een bed in één van de kamers.
Voor het huis zit een groepje mensen. Het verdriet straalt van hen af. We groeten en lopen het huis in. Ik volg de hermana; zij kent de gewoontes. De kamer is vol mensen. De hermana loopt direct naar een keukentje. Daar is oma. Ik geef haar een knuffel en condoleer haar. We overhandigen ook de levensmiddelen. Temidden van al het verdriet straalt de oma rust uit.
Midden in de kamer staat het kistje. Een jongen zit erbij te snikken, zijn handen gaan rusteloos over het gezichtje heen. Ik weet inmiddels dat het in Ecuador normaal is om een overleden persoon veel aan te raken. Ik kijk alleen maar. Het ontbreekt me aan woorden.
We condoleren en omhelzen verschillende andere personen en worden dan de kamer van de moeder binnen gebracht. Naast moeder ligt een andere nicht in het bed. Ook dit is normaal, ter ondersteuning. Wat is er te zeggen? We gaan dichtbij haar zitten. Zomaar zitten. Er zijn. Zien hoe de stille tranen over haar wangen stromen.

Na verloop van tijd vertelt de hermana dat ik in verwachting ben. Ik voel me opgelaten. Ik schuif mijn rugzak voor mijn buik en zeg: ‘Dit is niet belangrijk. Ik denk dat dit juist nu heel moeilijk is.’
Ik twijfel. Mag ik hier weg gaan zonder het Woord te openen? Ik weet dat de echtgenoot van deze moeder ronduit vijandig is. En wat zeg je uit Gods Woord als er zoveel verdriet is?
‘Mag ik één tekst uit de Bijbel voor je lezen? Tot troost?’ De moeder knikt.
Zo duidelijk mogelijk lees ik Psalm 10 vers 14: ‘Want Hij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Zijn hand geve.’ Heel kort probeer ik uit te leggen dat de Heere haar verdriet ziet, en dat Hij haar wil troosten. Ze mag het tegen Hem vertellen.
De moeder reageert niet. Opnieuw is het stil. Ik voel me machteloos. Maar dan zegt de moeder zachtjes: ‘Ik vraag me af of ik misschien iets verkeerds gedaan heb, dat God mij nu daarvoor straft.’
De hermana legt de vraag bij mij neer. Dan geeft de Heere vrijmoedigheid om te getuigen. ‘Nee, ik geloof niet dat dit een straf is. Wel geloof ik dat alles wat in ons leven gebeurt roepstemmen zijn. Verdrietige dingen, maar ook mooie dingen. De Heere wil de Enige, de belangrijkste in ons leven zijn. Hij wil ons hart.’
Weer is het stil. Opnieuw komt er een vraag. ‘Ik heb zoveel vragen. Ik ben boos. Ik denk dat dat niet goed is.’ De hermana legt uit dat ze dit ook had toen haar moeder stierf, maar dat het na verloop van tijd wegging. Ik mag de moeder wijzen op de voorbeelden in de Bijbel. Er zijn zoveel mensen die vragen hadden over de weg die de Heere met hen ging. Die vragen mag je ook aan de Heere stellen.

Intussen komt er af en toe iemand binnen. Ik vraag me al een tijd af waar de vader is.
Ineens is hij daar. Hij buigt zich diep over zijn vrouw heen. Er gaat agressie van hem uit. Ik hoor woorden: dokter, verpleegkundige, vermoorden. Ik zie de moeder nee schudden. Zachtjes klinkt haar stem: ‘Nee, nee, nee…’ De vader loopt weg, al mompelend: ‘El mató a mi hija. Voy a matar a el.’ De moeder gebaart naar verschillende anderen die in de kamer zijn gekomen dat ze haar echtgenoot moeten volgen.
Ik schrik. Welke kant gaat dit op?
De hermana krijgt ineens haast. ‘Ik breng je naar je man toe. Hij is ook in de wijk, toch?’ Ik knik. ‘Dan kun je fijn met hem meerijden.’
Ik begrijp haar niet. Ik zou hier toch blijven? Ik besluit geen vragen te stellen. Ze weet wat ze doet.

In twee minuten zijn we buiten. Daar legt ze me uit wat er aan de hand is: de vader van het overleden meisje is zo boos. Hij wil de dokter en de dienstdoende verpleegkundige vermoorden. ‘Je moet hier weg. Het wordt nu onveilig. De vader is van mening dat de dokter moet betalen voor de dood van zijn dochter. Hij heeft de hele nacht gedronken. Hij is woest.’
‘Moet de dokter dan niet gewaarschuwd worden?’
De hermana knikt. ‘Jazeker, maar dat kunnen wij niet doen. Daarbij komt dat er bij het ziekenhuis veel bewaking is. Ik denk niet dat hij naar binnen kan. De begrafenis gaat nu alleen niet door, dat wordt morgenmiddag. Want de vader wil eerst nog een sectie laten verrichten op zijn dochtertje.’
Als ik even later met de auto de wijk uitrijd, voel ik me overweldigd. Wat een indrukken. Zoveel verdriet. Zulke verschillende reacties. Allebei zo te begrijpen. Zelfs van vader. Als je geen geloof hebt, geen houvast aan de Heere Jezus, waar moet dan je troost vandaan komen?

Annelien Dekker