Nederland: 8 april 2020
De wereldwijde uitbraak van het coronavirus… Hoe vaak is dat zinnetje al gezegd en geschreven de laatste tijd? Het is de realiteit geworden van mijn dagelijks leven. Ik zie immers op allerlei manieren hoe het virus leidt tot uitdagende, moeilijke en soms beklemmende omstandigheden. Ik merk het op de verschillende zendingsvelden, zie het in Nederland en maak het mee als bureaumedewerker van ZGG in Woerden.
Al sinds januari hebben ZGG-uitgezondenen te maken met de gevolgen van de pandemie, die in Azië begon. Begin februari al hebben we keuzes gemaakt over het doorgaan van een werkbezoek in Zuid-Oost Azië en maakten we kennis met quarantaine-verplichtingen voor een aantal collega’s. Ondertussen breidde de schaal waarop het virus zich verspreidde vlug uit en werd ook in Woerden het Crisis Management Team (CMT) ingesteld. Sindsdien kunnen we met meer mankracht onze uiterste best doen om op alle borden tegelijk te schaken. De opdracht is groot en complex, nu het coronavirus aanwezig is in alle landen waar ZGG actief is.
Als CMT-lid is mijn werk ineens meer dan ooit gericht op het monitoren van de wereldwijde en lokale ontwikkelingen met betrekking tot het virus en de vaak bijkomende maatschappelijke onrust. Daarbij ga ik in gesprek met de teams op de velden over de uitvoering en toepassing van het veiligheidsbeleid en denk ik mee bij het afwegen van veiligheidsrisico’s. Vrijwel dagelijks heb ik (video)contact met individuele uitgezondenen, die qua karakter en omstandigheden soms heel verschillende beleving hebben bij de omstandigheden. Ik probeer hen handvatten aan te reiken voor emotioneel en fysiek welbevinden op langere termijn. Binnen het CMT denk ik mee over het informeren van familie, thuisfrontcommissies en gemeenten, etc. Dit is belangrijk en ik doe het graag. Maar ’s avonds denk ik er nog over na. Ik voel diep mee met de zorgen van de collega’s en vraag me af of er voldoende zicht is op de ernst van de situatie. Zo word ik tussen het wel en wee van mijn collega’s ‘geklemd’.
En intussen ondervind ook ik de gevolgen van de maatregelen in Nederland. Vanwege allerlei griepverschijnselen bij mij en mijn gezinsleden zitten we nu al zo’n drie en een halve week thuis. Ingeklemd tussen de wanden van onze woning. Als gezin, als echtpaar en als individu moet je jezelf een beetje opnieuw uitvinden. De wereld om je heen, zonder werk, kerk, school en allerlei andere ontmoetingen, wordt klein. Ik ontmoet anderen eigenlijk alleen digitaal en we komen op een klein ommetje na niet meer buiten. Dat doet beseffen hoe belangrijk de nabijheid van anderen kan zijn. Ook als ambtsdrager in mijn kleine kerkelijke gemeente ervaar ik de beperkingen van dit moment ten opzichte van de gemeenteleden en het gemeente-zijn, terwijl er juist nu zoveel te doen valt. Het gebed blijft over.
De afgelopen weken geven allerlei gedachten. Bijvoorbeeld over het onverhinderd komen van Gods Koninkrijk, in tijden dat het zendingswerk praktisch stil ligt. Over vertrouwen in de zorg van de Heere en het nemen van verantwoordelijkheid. Over de afstand tussen mijn uitgezonden collega’s en mijzelf, die ondanks veel contact groter lijkt dan ooit. Wat is het juist in deze omstandigheden treffend dat de zendingsopdracht uit Mattheus 28: 19 ingeklemd staat tussen een bemoediging én een belofte. En Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.
Dit mag onze troost en uitzien zijn, nu en in de onzekere toekomst. Het feit dat de zendingsopdracht op deze wijze ingeklemd is, geeft ruimte en verwachting, op de verschillende zendingsvelden, hier in Nederland en op het zendingsbureau in Woerden.
Jan-Kees Kooijman