Een relatie met verrassingen

Zending en zusterkerken


Overal waar kerken ontstaan uit zendingswerk komt als vanzelf een keer de vraag boven: hoe moet het verder in de relatie tussen zendingskerk en zending? Vooral het kwetsbare evenwicht tussen zelfstandigheid en steun, gelijkwaardigheid en macht, trouw aan inheemse waarden en inbreng van westerse waarden, stelt beide partijen voor dilemma’s.

Door P. Eikelboom

Deze kwesties zijn in het zendingswerk niet nieuw. De Engelse missioloog Henry Venn (1796-1873) heeft er krasse opmerkingen over gemaakt. Venn was een sociaal bewogen man die zich ingespannen heeft om de slavenhandel te stoppen. Samen met Rufus Anderson (1796-1880) pleitte hij voor een inheemse, lokale kerk. Deze kerk moest niet afhankelijk zijn van westerse zendelingen en hun rijkdom, maar zichzelf in stand houden, zichzelf besturen en zelf het Evangelie verspreiden. Hij wilde met deze drie principes tegengaan dat een dominante zending ‘rijstchristenen’ kweekte. Dit zijn christenen die lid blijven van de kerk zolang ze een graantje kunnen meepikken.
De uitgangspunten die Venn naar voren bracht, worden de ‘drie zelfs’ genoemd. Later heeft de Nederlander David Bosch (1929-1992) er een vierde ‘zelf’ aan toegevoegd: het zelf ontwikkelen van een theologie. Overigens wilde hij dat dit niet los zou gebeuren van de wereldwijde ene christelijke kerk.

Eenheid

Hoe aansprekend deze gedachten over de ‘zelfs’ ook zijn, toch is de praktijk niet zo eenvoudig. Zelfstandige zusterkerken willen wel steeds meer hun eigen beleid voeren, maar tegelijkertijd is er een aarzeling om zich los(ser) te maken van financiële steun van de zending. Dit is niet onbegrijpelijk gezien de steun die in de jaren daarvoor is gegeven én het feit dat zij vaak in een situatie van armoede verkeren. Zij krijgen helaas soms steun zonder dat een beroep gedaan wordt op de eigen middelen van de christelijke gemeenschap ter plekke.
Maar er is een dieper motief om als zending en zendingskerk dichtbij elkaar te blijven. Er is een geestelijke betrokkenheid op elkaar gegroeid. Als een band zomaar doorgesneden wordt, zegt dat heel wat over hoe die betrokkenheid was.
Bovendien weegt ook de eenheid van de kerk mee. Een geïsoleerde kerk, los van de ander, zeker van de kerk waaruit men is voortgekomen, is iets van deze wereld maar niet van Gods koninkrijk. Er is in de Bijbel sprake van een eenheid in meeleven, meelijden, meebidden en meedelen (zie Rom. 15: 26-27, 2 Kor. 8 en 9).

Breuk

Deze mooie uitgangspunten bepleiten dat er in ieder geval een hartelijke relatie moet blijven met zusterkerken. De moeiten van de zusterkerken zijn de onze en andersom ook. Dit sluit natuurlijk niet uit dat de relatie wel eens onder grote spanning kan komen te staan of dat zij een periode koel is door verschillen in inzichten. Maar dat wil niet zeggen dat je elkaar niets meer te zeggen hebt en afscheid neemt. Breuken in kerkelijke verbanden zijn ingrijpend. Dat geldt ook voor een breuk met een zusterkerk.
Vanuit een goede grondhouding kan pittig met elkaar gesproken worden. Als onopgeloste vragen in de lucht blijven hangen, doet dat de relatie geen goed. Daarbij moeten wij als zending overigens scherp blijven: zijn we bereid een zusterkerk de ruimte en vooral het vertrouwen te geven om een eigen spoor te volgen? Of zit er in onze houding iets belerends? Beseffen we voldoende dat de cultuur en situatie van de zusterkerk anders is dan de onze en dat we daar maar heel weinig van doorgronden? Eerlijk gezegd denk ik dat we dit wel eens vergeten.

Mist

Met de zusterkerken worden afspraken gemaakt over de besteding van financiële steun. Er is in de laatste jaren geschreven over vragen die we als zending hadden bij de besteding van middelen door de kerk op Papoea. We stelden vast dat er voor het ene programma veel geld werd uitgegeven terwijl het andere onvoldoende kreeg. Daar waren misschien goede redenen voor, maar voor ons woog dat activiteiten als bijbelvertaalwerk, basaal theologisch onderwijs, evangelisatie en jeugdwerk klem kwamen te zitten.
Eind 2011 hebben we de kerk gevraagd om over de besteding van middelen meer duidelijkheid te geven en om aparte rekeningen te openen voor de verschillende programma’s. Ook is benadrukt dat de diverse deputaatschappen en niet slechts enkele personen toegang tot de rekeningen moesten hebben. Door het toezicht hierop goed te regelen zou binnen de kerk meer controle mogelijk zijn op de besteding van de financiële middelen.
De communicatie verliep intussen stroef. Taal- en cultuurproblemen speelden daarbij een rol. Omdat de gevraagde verheldering uitbleef over hoe het geld intussen besteed werd, stopten we een periode het sturen van geld. Gelukkig kon dit na een aantal maanden opgelost worden. Het was intussen hoog tijd elkaar te spreken en daarom planden we een reis naar Papoea.

Geschenk

Recent heeft collega Arie Elshout samen met oud-werker Annemieke Vader een bezoek gebracht aan de zusterkerk op Papoea. Door haar jarenlange ervaring op Papoea heeft Annemieke behalve voor het vertalen een belangrijke rol kunnen spelen tijdens de gesprekken. De bezoekers wilden in een sfeer van vertrouwen en openheid op een rij zetten wat zich in de afgelopen jaren in de kerk op Papoea heeft afgespeeld en welke maatregelen getroffen waren.
Zij constateerden dat geldstromen inmiddels gescheiden zijn en dat de toegang tot middelen en toezicht op de besteding is verbeterd. De kerk heeft hier duidelijke verbeteringen doorgevoerd. Ook worden aan deputaatschappen die te weinig hebben gekregen bedragen terugbetaald. De kerk op Papoea spant zich in om orde op zaken te brengen.
Tot onze verrassing blijkt het tweede gebouw voor de STTR (theologische school in Wamena) in natura geschonken te zijn door de overheid en ‘buiten de kerk om’ gebouwd te zijn. Eerder vermoedden we dat in 2012 geld in de bouw gestopt was. Dat we nu pas horen hoe de werkelijke situatie is, maakt duidelijk hoe kwetsbaar communiceren op afstand is. Het laat ook zien dat in Indonesië voor een kerk soms veel geld beschikbaar kan komen vanuit andere bronnen. Zo heeft de overheid ook de generale synode op Papoea in 2012 gul gefinancierd. Dat geldt voor meer projecten.
In algemene zin kunnen we zeggen dat de zusterkerken in Nigeria en Indonesië zich bevinden in landen die economisch gezien sterk in ontwikkeling zijn. Dat zij zich in arme gebieden bevinden is juist, maar er komen ook echt meer middelen beschikbaar. Helaas is niet steeds te voorzien waarvoor en wanneer. We kunnen dus niet zomaar zeggen dat er geld genoeg is om het kerkelijk leven voortgang te laten vinden en dat onze steun overbodig is.

Verrassing

Vier afgevaardigden van de zusterkerken uit Nigeria en Papoea hopen onze generale synode in september te bezoeken. Maar, contact met zusterkerken levert soms onverwachte vragen op. Zo verraste ons de mededeling dat een delegatie van zestien(!) leden van de kerk op Papoea ook in september ons land wil bezoeken. Nog afgezien van de vraag hoe dit geregeld moet worden, komt direct de vraag boven wie dit betaalt. Antwoord: de regionale overheid. Dit gebeurt vaker (ook in Nigeria). Zo worden zowel reizen voor kerken naar Jeruzalem als reizen voor moslims naar Mekka door de overheid gefinancierd. Blijkbaar ziet de overheid er ook het nut van in dat vertegenwoordigers van de kerk op Papoea een bezoek aan Nederland brengen. Er moet nog wel veel voor geregeld worden voordat de reis door kan gaan, maar in ieder geval is het een bewijs van de volwassenheid van een zusterkerk dat de overheid haar hierin erkent.

Toekomst

In de komende jaren zal het zendingsdeputaatschap nog veel nadenken over de verhouding met de zusterkerken. De kerken zijn jong en staan voor grote vragen in een snel ontwikkelende samenleving.
Het zal voor zending en zusterkerken een opgave zijn om elkaar ter zijde te staan om op een Bijbelse manier de kerk te dienen. Opdat zij allen één zijn (Joh. 17: 20-23). Nee, de relatie tussen zusterkerken en zending houdt niet zomaar op.

Eerder verschenen in Paulus 336 - juli 2013