Het levende water (Albanië)
Het is vroeg in de morgen en de zon schijnt al over het dorp Delvinë. Fatmir is al even wakker want hij moet vandaag weer naar school. De zaterdag en zondag zijn voorbij. Een nieuwe schoolweek wacht. Even kijken of er water uit de kraan komt. ’s Morgens is dat zo lekker, dat koude water op je hoofd. Hij draait aan de kraan. Jammer, geen water. Hun wijk is weer afgesloten. Zo gaat dat meestal in hun dorp. Om de beurt heeft een groep huizen water. In de watercentrale wordt dat geregeld met geweldig grote kranen. Om de beurt gaat er een kraan open. Dan heeft de wijk die daarop aangesloten is een poosje water.
Fatmir kijkt nog even teleurgesteld naar de kraan bij de wastafel. Leuk als je Fatmir heet. Die naam betekent ‘geluk.’ Nou, geluk heeft hij vandaag in ieder geval niet. Geen water om zich op te frissen. Gelukkig hebben ze wel zes grote waterkannen die gevuld zijn met water. Want soms gebeurt het dat de kraan drie hele dagen afgesloten wordt. Dat is wel vervelend hoor. Vooral voor moeder, die toch moet zorgen dat er elke dag een pan soep op tafel staat. Kijk, dat je je drie dagen niet kunt wassen of de wc niet kunt doortrekken, dat is nog wel te overkomen. Maar zonder water heb je ook geen eten en drinken.
Ineens denkt hij er weer aan wat zijn vriend Alban gisteren zei. Hij had het over ‘levend water’. Fatmir had erom gelachen. 'Ja…water op pootjes zeker.'
'Nee', zei Alban, 'het is echt waar. Dat zeiden de evangelist en ook de juffrouw van de jeugdclub.'
Alban snapte er nog niet alles van. Die juf had er ook een lied over en een blad papier waarop het lied stond. Hij had het verhaal erg mooi gevonden.
De mensen in Albanië houden van verhalen, gedichten en liederen. Fatmir ook. Grootvader en zijn eigen vader vertellen ook weleens verhalen. Over de tijd van hun grote leider, Enver Hoxha. Geld was er toen niet, maar wel eten. Je ruilde eigenlijk alles met elkaar. En iedereen deed wat de leider zei. Kerken en moskeeën werden gesloten. Ook de moskee waar vader naartoe ging. Nu alles veranderd is in Albanië en er een andere regering is, hebben de meeste mensen geen zin meer om naar de kerk of de moskee te gaan. Ze zijn al zoveel jaar thuis gebleven en de gebeden die ze vroeger uit het hoofd leerden, zijn ze voor een groot deel vergeten. Het is wel goed zo… Af en toe een keertje naar de moskee op een gebedsdag. Maar echt alle regels opvolgen, dat is moeilijk.
Dat lied was mooi, zei Alban. Nou, wie weet gaat Fatmir volgende week wel een keer mee naar die jeugdclub. Hij wil weleens weten wat voor water ze daar hebben. Levend water… hmmm. Heeft hij gelijk wat te doen. Anders loopt hij zich toch maar te vervelen. Goed, nu eerst naar school.
'Gauw eten, Fatmir', zegt moeder. 'ik moet ook naar mijn winkeltje. Mirupafshim.'
Op tafel staat de witte rijst en een kom warme thee, met blaadjes die langzaam naar beneden zakken. Als die op de bodem liggen, kun je de thee drinken. O nee, wacht, eerst nog een schep honing erin. Dat is goed voor de gezondheid.
Na het eten voelt Fatmir nog even of de kraag van zijn blouse netjes zit. Hij pakt zijn rugtas en gaat naar school. Gelukkig is die niet ver en vindt hij het leuk om naar school te gaan. Vorige week hadden ze een dag vrij, het was een feestdag voor de moslims. En dan is de school dicht en ook het postkantoor. Veel mannen hoeven op zo’n dag niet te werken. Dan merk je dat er veel moslims in het dorp zijn. Als er een feest is van de kerk waar Alban naar toe gaat, is de school niet dicht en viert het dorp niet mee. In december vierden ze in die kerk kerstfeest. Dat is hier een nieuw feest en daar moet iedereen nog aan wennen. Wat het precies betekent, weet hij niet meer. Het is in ieder geval een feest voor iedereen, niet alleen voor de mannen.
Nu moet hij doorlopen, anders is hij niet op tijd. Nog twee trappen op, langs de flat hier en daar is het schoolhek al. Er staan al veel kinderen rustig te wachten tot de schooldeur opengaat. Het is maar kort school, want om half twee is hij weer uit. Fatmir is blij dat hij niet in de avondgroep zit. Die heeft van half twaalf tot half zes les. Zo worden de schoolkinderen verdeeld en zijn er niet zoveel lokalen nodig.
Als hij om twee uur thuiskomt, is moeder ook weer terug van haar winkeltje. Ze eten met elkaar. Het is de enige maaltijd dat ze met z’n drieën aan tafel zitten. Een grote pan soep staat in het midden.
'Mmm, dat ruikt lekker', zegt vader als hij het deksel optilt. 'Tomaten, vlees, groente en zelfs stukken aardappel erin. Nou, met het bruine brood erbij zullen we weer heerlijk eten vandaag. Ju bëftë mirë...'
Ze praten nog over wat ze vandaag gedaan hebben. Eerst vader, dan Fatmir en dan moeder. Zo hoort het, eerst de mannen. Moeder vertelt wat nieuwtjes die ze in haar winkeltje hoorde. Het was vanmorgen niet zo druk als zondag. Dan verdient ze altijd het meest, want dan zijn er veel mensen vrij. En die komen vaak naar haar winkeltje. Ze verkoopt brood dat ze zelf ’s morgens vroeg bij de bakker koopt. En verder allerlei dingen zoals waspoeder, worst, sigaretten per stuk, wat groente en fruit. Een echt dorpswinkeltje.
Na het eten is het rusttijd. Op straat is het dan echt stil. Ook Fatmir luiert even op de slaapbank in de kamer. Om vier uur gaat moeder weer weg en vader gaat met een paar oude mannen praten. Fatmir maakt zijn huiswerk en gaat daarna naar buiten. Hup, naar Alban, met nog een paar jongens voetballen. Dat doen ze elke middag op het sportveld van het dorp. Voetballen doen ze allemaal graag.
Fatmir hoort ze van ver al roepen naar elkaar. 'Po!' 'Atje!' Fijn dat hij zoveel vrienden heeft. Al gauw zit ook Fatmir middenin het spel.
Na een half uur puffen ze uit. Even wat water drinken uit hun plastic fles. Het is al zeven uur. Nog een spel van dertig minuten, daarna moeten ze toch naar huis. Het wordt ook al donker en rond acht uur staat in alle gezinnen het eten op tafel.
Samen met Alban loopt hij het pad af naar huis. Af en toe schopt hij een steentje weg.
'En?' vraagt Alban. 'Ga je mee zaterdag? Iedereen mag komen. Vorige week zaterdag waren we wel met zestien kinderen.'
'Ik weet niet of het wel mag van mijn vader. Het is natuurlijk geen club van de moskee. Nu is m’n vader niet zo’n strenge moslim meer, maar ja… een christelijke kerk?'
'Weet je', zegt Alban, 'dan kom je eerst een keer met mij mee. Je bent op zaterdagmorgen toch altijd in het dorp. Dat maakt dus niks uit. Dan weet je tenminste hoe het is in de kerk. Kun je altijd nog zien hoe je het later vraagt aan je vader.'
En zo is Fatmir de volgende zaterdag in de kerk te vinden. De clubleiding is er al en iedereen gaat naar boven naar de kerkzaal. Echt leuk gedaan, een groot wandkleed hangt er met vogels in de lucht en vissen in de zee. Er wordt door een mevrouw uit de Bijbel gelezen en een verhaal verteld. Het is een bekende geschiedenis die ook in de koran staat. Het gaat over de Israëlieten in de woestijn. Ze hebben erge dorst en honger. Jahweh zorgt dan voor eten en drinken. Ook vertelt de mevrouw nog wat uit een ander deel van de Bijbel. Dat heet het Nieuwe Testament. Ze noemt een zin die Jezus gezegd heeft: 'Ik ben het levende water.' En nog een die over dorst gaat: 'Zo iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke.'
Alban stoot zijn vriend aan. 'Vorige week heeft de evangelist daar ook over gepreekt. Dat was op zondag. Dan is er altijd een kerkdienst. Ga je ook eens mee? Dat is ook hier in dit gebouw.'
Even later zeggen veel kinderen de tekst op die ze vorige week leerden en ze krijgen een plaat met de tekst. Fatmir vindt het echt gezellig. Vooral omdat er nog drie jongens zijn van zijn eigen leeftijd. Ze krijgen nog wat drinken en doen een leuk spel met elkaar: water dragen in een beker en dan een teil vullen. Wie heeft het eerst zijn teil vol? Dat spel doen ze buiten in de tuin van de kerk, anders zou alles binnen nat worden.
De zaterdagmorgen gaat snel voorbij. Het is alweer tijd om naar huis te gaan. Bij het weggaan kijkt de juf Fatmir aan. 'Fijn dat je ook bent gekomen. Hier, voor jou ook een plaat met de tekst. Kun je die thuis nog eens bekijken.'
Moeder is nog niet terug van haar winkeltje en vader is nog bij de mannen. Fatmir gaat buiten op het balkon zitten en kijkt nog eens naar het plaatje met de tekst. 'Zo iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke.'
Dat gaat dus over het Levende water. Dat is er altijd. Ook al is de waterleiding afgesloten. En ook al is de weg naar God afgesloten door de zonde. Dat heeft hij vanmorgen gehoord. 'Door de zonde hebben we zelf de grote kraan dichtgedraaid', zei de juf. Dus eigen schuld. Maar toch… God gaf Zijn eigen Zoon, de Heere Jezus. Hij is het Levende water. Als je in Hem gelooft, zul je nooit meer dorst hebben. Daar wil Fatmir toch wel meer van weten.
Geschreven door Ilse de Pater-Schouwstra