Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!

Verheerlijking van God is belangrijk thema voor zendingswerk


Eenheid tussen Jood en heiden, door Christus Jezus. In de nieuwtestamentische brieven kunnen we er op verschillende plaatsen over lezen. Ook in de brief aan de gemeente van Rome wordt dit thema benoemd en roept Paulus op tot eensgezinde verheerlijking van God door gemeenteleden met een Joodse en met een heidense achtergrond. Waarom? Wat maakt dit thema zo belangrijk? Waarom is dit voor het zendingswerk van belang?

Door Jan-Kees Kooijman

In Romeinen 15: 5-7 vermaant Paulus de gemeente te Rome tot eensgezindheid. Deze vermaning gaat verder dan een goede band en samenwerking tussen de gemeenteleden. Paulus heeft iets veel groters op het oog, namelijk dat Joden en heidenen eensgezind de God en Vader van de Heere Jezus Christus zullen verheerlijken (vers 6). Deze verheerlijking is het grote doel van al Gods handelen, heel het Woord door. Het is het doel van de gehele schepping (Kol. 1: 16), van de verkiezing van Israël (2 Sam. 7: 23) en ook van Christus’ gemeente op aarde (Rom. 15: 6).

Eensgezindheid

Het aspect van de verheerlijking van God gaat dieper dan alleen de eer die wordt toegebracht door mensen: de Drie-enige God verheerlijkt Zichzelf. De Heilige Geest verheerlijkt de Zoon (Joh. 16: 4). De Vader verheerlijkt de Zoon (Joh. 17: 1). En Christus, tijdens Zijn omwandeling op aarde én nu, had geen ander doel dan de verheerlijking van Zijn Vader (Joh. 17: 1, 4).
Zo Christus, zo Zijn Bruid. Ook de Kerk heeft de roeping om tot Gods eer te leven. De opdracht die het hele leven moet doortrekken is: 'Doet het al ter ere Gods' (1 Kor. 10: 31). Gods eer is de reden dat Paulus zoveel belang hecht aan eensgezindheid tussen Jood en heiden in de gemeente van Rome. Geen verdeeldheid, geen vijandschap, maar heilige eensgezindheid. Dat betekent dat de christenen in de gemeente, ondanks een verschil in culturele achtergronden, zich samen mogen verwonderen en verheugen vanwege het gestorte bloed van Golgotha, dat vrede brengt. In Romeinen 15 roept Paulus het uit: 'Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!' (vers 10).

Waarheid

Al in het eerste hoofdstuk van de brief aan de gemeente van Rome wordt de eer van God benoemd. Paulus beschrijft daar de ellendige staat van de mens. Het pronkstuk van de schepping, geschapen om God te verheerlijken en zich eeuwig in Hem te verheugen, verheerlijkt Hem niet als God (Rom. 1: 21). Deze aangrijpende werkelijkheid kunnen we dagelijks waarnemen. Dat begint in ons eigen leven. Door de zonde is de hele schepping onvrijwillig onderworpen aan de doelloosheid (Rom. 8: 20). De schepping mist het doel waartoe ze geschapen is. Wat wordt de noodzakelijkheid van hartvernieuwende genade zo duidelijk! Alleen die genade werkt de begeerte om te leven overeenkomstig het scheppingsdoel.
In Romeinen 15: 7 vermaant Paulus Jood en heiden om elkaar aan te nemen ‘tot de heerlijkheid Gods’. Hoe kan hij dat doen na de uiteenzetting over de zondigheid van mensen in het eerste gedeelte van zijn brief? Hoe zouden Joden, maar ook heidenen, God weer kunnen verheerlijken? Het antwoord wordt in het volgende vers gegeven: 'dat Jezus Christus een dienaar geworden is der besnijdenis' (vers 8). Dat betekent dat Jezus Christus onder die zondige mensen is komen wonen en Zijn werk als dienaar hier heeft gedaan. God de Vader zond Zijn eniggeboren Zoon naar deze aarde onder het Joodse volk (‘de besnijdenis’). Met andere woorden: er is aan zending gedaan. Door deze zending werden eeuwenoude beloften aan Abraham, aan David, aan Maleachi en vele anderen vervuld.
In vers acht staat ook nog dat Christus Jezus een dienaar werd 'vanwege de waarheid Gods', dat betekent: ten dienste aan Gods waarheid, Zijn Woord. Dat Woord was aan de Joden toebetrouwd (Rom. 3: 2), maar is ook bedoeld voor de heidenen. Al in het Oude Testament komt duidelijk naar voren dat er verzoening is waarin Jood én heiden zullen delen (Ps. 47: 10). Wat een genade: niet alleen voor de Joden, maar voor alle volken! Is dat geen reden voor de Joden in de gemeente van Rome om zich samen met de heidenen te verblijden? Is deze verzoening niet genoeg reden voor een eensgezinde verheerlijking van Gods Naam? 'Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!'

Belijden

Paulus werkt dit nog verder uit en wijst de gemeente in Rome erop dat Gods Naam ook onder de heidenen moet worden beleden. Hij haalt daarbij een oudtestamentische belofte aan dat Zijn Naam door hen bezongen zal worden (vers 9, 2 Sam. 22: 50). Deze oude belofte aan het volk Israël komt tot vervulling in de gemeente van Rome.
Horen heidenen bij het volk van God? Voor de Joden in Rome was het niet zo gemakkelijk om dit volledig te accepteren. Dat blijkt uit de uitgebreide argumentatie van Paulus. De Joden hadden Gods Woord al eeuwenlang in bezit. Zij vonden het moeilijk zich te verenigen met hen die nog maar zo kortgeleden van de God van Abraham gehoord hadden. Daarom toont Paulus nog eens drie keer vanuit het Oude Testament aan dat ook de heidenen door Christus worden verlost. In vers 10 citeert Paulus uit de boeken van Mozes: 'Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!' (Deut. 32: 43). In vers 11 uit de Psalmen: 'Looft den Heere, al gij heidenen, en prijst Hem, al gij volken!' (Ps. 117: 1). En in vers 12 uit de Profeten: 'Er zal zijn de wortel van Isaï, en Die opstaat, om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen' (Jes. 11: 10). Het hele Oude Testament - de Wet, de Profeten en de Psalmen - getuigt van heidenen die God verheerlijken, die zich samen met de Joden verblijden in het heil in Christus.
Dat de Heere doet wat Hij belooft, wordt bewezen op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament. Er staat geschreven van Joodse herders die God verheerlijkten nadat ze de gekomen Christus hadden gezien (Luk. 2: 20). Maar ook een heidense hoofdman over honderd verheerlijkt God als hij ziet wat er aan het kruis gebeurt (Luk. 23: 47). Jood en heiden samen, delend in dezelfde verlossing door Jezus Christus, eren God en verheerlijken Zijn Naam. 'Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!'

Barmhartigheid

Aan het slot van Romeinen 15 benoemt Paulus de oorzaak van Gods verheerlijking door de heidenen: 'vanwege de barmhartigheid' (vers 9). Gods barmhartigheid, die geen einde kent (Klaagl. 3: 22b), is reden om Hem onophoudelijk te danken en te prijzen. Vanuit deze barmhartigheid zond de Vader Zijn eniggeboren Zoon naar een God onterende wereld. Alleen zo wordt een ieder die in Hem gelooft behouden, om Hem te eren. En zoals Gods barmhartigheid de grondslag is voor de zending van Christus naar de aarde, zo is diezelfde barmhartigheid de reden én mogelijkheid voor het zendingswerk van vandaag. Christus Zelf, als toonbeeld van Gods barmhartigheid, heeft Zijn gemeente de opdracht gegeven om uit te gaan en Zijn barmhartigheid te prediken aan alle volken (Luk. 24: 47). Daarom gaan onze zendingswerkers uit, om deze boodschap te verkondingen. En waar dat Evangelie dat door Gods Geest wordt toegepast en door het geloof wordt aangenomen, wordt Gods barmhartigheid in Christus Jezus gezien, geproefd en omhelsd. Zo zullen de heidenen, zoals de Schrift zegt, God verheerlijken vanwege deze onuitsprekelijke barmhartigheid in de Heere Jezus Christus.
Wat een wonder! 'En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot' (1 Tim. 3: 16). God, in de zending van Zijn Zoon Jezus Christus, opende de weg waarlangs uit zichzelf doel missende Joden en heidenen God weer zouden verheerlijken. Hier nog ten dele en in het geweld van deze wereld soms zo weinig zichtbaar. Maar rondom de troon zingen geredde zondaren al het lied van Mozes en het Lam, zich verheugd en verwonderd afvragend: 'Wie zou (...) Uw Naam niet verheerlijken?' (Openb. 15: 4). 'Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!'

Eerder verschenen in Paulus 342 - juli 2014