Wel een klas? Of doen we het niet?

Alfabetiseringswerk in Guinee


Soms komt een zendingswerker voor een lastig dilemma te staan. Hij moet een keuze maken waarbij ‘helemaal goed’ en ‘helemaal fout’ niet bestaan. Fennie Haase laat de lezer van Paulus meedenken.

Door Fennie Haase

Guinee kent twee seizoenen; de droge tijd en de natte tijd. Gedurende het regenseizoen zijn de mensen erg druk op het land, maar in de droge tijd is er naast het werk dat moet gebeuren nog wel tijd om iets anders te doen. Het alfabetiseringswerk vindt dan ook plaats in de droge tijd.
Rond augustus beginnen de leraren nieuwe klassen te werven. Via de leraar krijgt het dorp een ‘protocol’ aangereikt en het dorp moet goed overwegen of ze werkelijk een klas wil. Wordt het initiatief ondersteund door de gezagsdragers van het dorp? Nemen zij de verantwoordelijkheid op zich om de leraar goed te verzorgen en te ondersteunen? Zullen zij de leerlingen motiveren? Zullen zij zorgen voor een plek waar de klas gehouden kan worden? Zullen zij de verantwoordelijkheid voor de materialen op zich nemen?
Als blijkt dat het dorp goed gemotiveerd is ga ik er met de leraar op bezoek. Het dorp wordt verzocht om de inschrijflijst compleet te maken en naar ons toe te laten komen. Ik vertel hun wat zij van de zending mogen verwachten: Wij zorgen voor de lesboekjes, de schriften, de pennen en schrijf-/leesplankjes; de leerlingen, maar ook anderen als dorpsoudsten en officiële uitgenodigden krijgen een kalender en het Mogofin-alfabet. Wanneer het seizoen daar is (november), dan krijgt het dorp te horen of er dit jaar in hun dorp een alfabetiseringsklas geopend zal gaan worden.
De eerste inschrijflijst is altijd erg groot (60 personen). De leerlingen zijn vooral tussen de 25 en 50 jaar oud. Een deel van hen is volledig analfabeet. Een ander deel is bij een marabou (een dorpsleraar) geweest en kan lezen en schrijven in het Arabisch en sommigen hebben ooit wat Frans geleerd in de eerste klassen van het onderwijs.
Ondertussen draaien de klassen - op het moment van schrijven - anderhalf tot twee maanden. De eerste schifting heeft plaatsgevonden. Want niet iedereen die zich heeft ingeschreven is ook werkelijk gemotiveerd of kan het. De jaren hebben ons geleerd dat er na een tot drie maanden heel wat afvallers zijn. En zo tegen het einde van de twee alfabetiseringsjaren zijn er nog zo’n 10 à 15 trouwe leerlingen over.

Lege plek

Vorig jaar was er een klas die veelbelovend begon, er waren veel mensen die trouw opkwamen. Er zaten goede, bovengemiddelde, leerlingen in.
Op een dag ga ik onverwachts naar het dorp op bezoek. Maar wat ik vind, is een lege plek onder de mangobomen. Van de naastgelegen bouwplaats wordt me verteld dat ze in het dorp zijn omdat er een naamgevingsplechtigheid is. Ik rijd naar het dorp en vind de leraar en veel leerlingen bij die gelegenheid.
Een volgende keer kom ik er, weer is de plek leeg, en weer is er niemand. Wat blijkt, ze zijn bezig op het bouwterrein naast de mangobomen. Het dorp gaat eindelijk haar eigen moskee krijgen en daar moet íéderéén bij toerbeurt aan meewerken.
De sleutelfiguur voor dit dorp was leraar A. Ik leg hem het probleem voor en vraag hem met me mee te gaan naar de klas om hen te vermanen om trouw te komen naar de lessen en om de leraar niet voor niets te laten komen.
Toch valt deze klas in herhaling en nog eens in herhaling. Bij de afname van de eindeseizoenstest blijken er maar zeven mensen te komen opdagen. Iedereen was tegen het middaguur door een leerling gewaarschuwd om niet te gaan werken in de bush omdat ze ’s avonds de test hadden. Ondanks die herinnering zijn ze toch de bush ingegaan!
Er zat niets anders meer op dan de klas te sluiten vanwege te geringe motivatie. Bij de sluiting van het seizoen is dit aan de leerlingen meegedeeld. De meest gemotiveerde leerling zegt tegen me, terwijl hij wijst op het boekje Genesis dat voor me ligt: ‘Het is door dát boekje dat ik wil leren lezen. Iemand in het dorp heeft dat boekje, ik heb er een stukje uit gehoord en dat is zo goed - hij wijst op zijn hart - en het is waar.’ Welke woorden hij verder gebruikte weet ik niet precies meer, maar zijn hele houding, woorden en toon drukten hevige teleurstelling uit. Van binnen was er naast de knagende vraag ‘doe ik er echt goed aan om deze klas te sluiten?’ ook blijdschap vanwege de woorden van deze leerling.
Een ander, de grondlegger van de klas, probeerde me dringend over te halen om de klas niet te sluiten: ‘We zullen ons beteren.’ Na zoveel waarschuwingen en evenzoveel beterschapsbeloften zonder verbetering kon ik niet anders dan de klas te sluiten. Anders zou er naar andere dorpen het signaal van uitgaan dat het niet zo belangrijk is als mensen niet trouw komen.

Ander dorp

Vorig jaar waren er twee dorpen begonnen met het alfabetiseringsprogramma. In november werd de klas in bovengenoemd dorp niet geopend, de andere inmiddels tweede klas wel. Dat dorp ligt op zo’n zeven kilometer afstand van het eerste dorp. Toen ik daar in januari op bezoek kwam ontmoette ik de man die wilde lezen omdat hij ‘Genesis had gehoord.’ Hij had gehoord dat daar de klas wel doorging. Zodoende gaat hij wekelijks drie keer op zijn fiets in de zinderende hitte naar de les.
Ik kan merken dat hij ondertussen al veel gelezen heeft: tijdens de les moeten er woorden genoemd worden waar de r in voorkomt. Hij noemt de namen van Ruth en Rome. Even later roept hij me bij zich: ‘Ruth, Boaz en Nahesson, dat zijn toch voorvaders van David? Zijn er nog meer boekjes die het vervolg vertellen? Ik wil zo graag lezen hoe het verder gaat!’
In zijn dorp hebben de mensen spijt dat hun klas is dichtgegaan. Ze hebben dat diverse keren laten merken en weten. Nu vertelt hij me ook dat er ruim twintig mensen in zijn dorp zijn die ‘echt zin’ hebben om te leren lezen en schrijven. De leraren zullen de aankomende maanden beproeven hoe het er werkelijk voorstaat met de zin en motivatie van de dorpelingen. Wie weet wordt er volgend seizoen weer een klas geopend.

Eerder verschenen in Paulus 352 - mei 2016