Zending: kaders en koers

Kerk en zending zijn onlosmakelijk met elkaar verweven


In deze Paulus valt op verschillende plaatsen te lezen dat het werk van de zending door moet gaan. 'Het werk van de zending is nog niet klaar,' schrijft ds. Brugge in zijn redactionele bijdrage aan het begin van dit nummer. Missioloog Van Doleweerd verwoordt het in zijn tweede bijdrage over de zendingsconferentie 2010 in Edinburgh als volgt: '… de opdracht om uit te gaan is in de 21e eeuw nog steeds van kracht.' Voor wie geldt die opdracht?

Door P. Eikelboom

Zending is een bijbelse en blijvende opdracht aan de kerk. De zendingsopdracht is niet aan gedreven, willekeurige personen gegeven, evenmin aan de overheid, maar aan de kerk. De Heere Jezus zond in eerste instantie zijn apostelen uit tot dit werk en beloofde dat Hij met hen (en in hen met de kerk) zou zijn tot de laatste dag van de wereld. Zending vindt plaats op Gods bevel (Matth. 28: 18-20; Mark. 16: 15-16; Luk. 24: 47; Hand. 17: 30). Dat de zendingsopdracht in de handen van de kerk is gelegd komt ook naar voren bij de uitzending van Barnabas en Saulus (Hand. 13: 1-3).
Ook ons kerkverband heeft te maken met de zendingsopdracht. We zijn maar een kleine kerk in een grote wereld. Bovendien bestaan we te midden van een veelheid van kerken en groepen. Toch blijft gelden: zending hoort thuis bij de kerk met haar ambten. Daarmee bedoel ik niet het werk door allerlei organisaties of personen negatief weg te zetten of verdacht te maken. Ik onderstreep slechts dat kerk en zending onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Wil je het overnemen?

Een poosje geleden hoorde ik van een man die aan de andere kant van de wereld tien jaar gewerkt had als zendingswerker. Hij werd gesteund door een aantal mensen uit zijn gemeente en vriendenkring. Hij had zich gegeven aan zijn werk en ook veel dingen bereikt: hij had de taal geleerd en in de laatste jaren een diaconaal project opgezet waar verschillende lokale mensen werkten. Met enkelen van hen deed hij bijbelstudie. Maar nu moest hij terug naar het land waar hij vandaan kwam. Hij klopte aan bij een zendingswerker die uitgezonden was door een kerk en vroeg hem zijn werk over te nemen. Die kon dat echter niet: het paste niet in de normale gang van het zendingswerk vanuit zijn kerk en hij kon het er bovendien niet bij hebben. Er ontstond een conflict tussen hen, vooral gevoed door de wanhoop van de vertrekkende man dat zijn werk niet voortgezet zou worden. Uiteindelijk is hij vertrokken en is het project gestopt. De mensen met wie hij bijbelstudie had gedaan klopten niet aan bij de andere zendingswerker om daarmee door te gaan.

Lange adem

Dit voorbeeld is niet uitzonderlijk. Het is niet zeldzaam dat mensen terug (moeten) keren terwijl het werk niet af is. Sommigen van hen zijn er met goede moed en verwachting fris tegenaan gaan, maar lopen na een aantal jaren vast door frustraties of onvoldoende middelen. Een steungroep in het thuisland is niet altijd voldoende toegerust met kennis en middelen om een werker in de loop van de jaren te blijven begeleiden en stimuleren. Dit vraagt zowel van werker als thuisfront een lange adem. Bewogenheid en gedrevenheid zijn niet voldoende om op langere termijn zendingswerk te kunnen doen. Mogelijk ligt dit in ontwikkelingsen hulpverleningswerk anders, maar voor zendingswerk, dat het verspreiden en onderwijzen van Gods Woord als spits heeft, is dit wel het geval.

Kerk en verantwoordelijkheid

Er kan door allerlei personen en nietkerkelijke organisaties veel en goed werk gedaan worden. Dat is al vaak gebleken. We moeten eerlijk zijn: waar de kerk haar opdracht liet liggen, pakten (zendings)verenigingen of mensen die zich daartoe geroepen wisten het werk wel op. Toch is dat - met alle respect - een noodoplossing. Niet alleen is de zendingsopdracht bij de kerk gelegd, zendingswerk is ook niet gemakkelijk. Het vindt plaats in andere culturen en stelt voor grote vragen. Deze vragen zijn vaak te groot voor de enkeling en ook niet gemakkelijk te doorgronden voor het thuisfront.
Zendingswerk moet volgehouden worden. Zou juist de kerk niet van grote betekenis kunnen (moeten) zijn om ergens tientallen jaren en nog langer achtereen te kunnen werken en telkens weer voor opvolging te zorgen? Zij heeft en geeft mandaat en kan bovendien een beroep doen op mensen en middelen. Vooral bij ‘taai’ zendingswerk, waarbij de vruchten verborgen blijven of de weerstand groot is, is zij van levensbelang om trouw met het zendingswerk door te gaan. Dat het in de praktijk voor kerkelijke zendingen zeker niet altijd eenvoudig is om in vacatures te voorzien is realiteit. Maar dat mogen we niet in mindering brengen op de kerkelijke zendingsopdracht en het mandaat.

Belijdenis en zendingswerk

Kerk en zending zijn met elkaar verweven. Zendingswerk is ten diepste geen zaak van zendingswerkers. De kerk draagt er verantwoordelijkheid voor. De kerk zendt de werker uit en die brengt na verloop van tijd verslag uit aan de kerk (vergelijk Hand. 15 en 21). De kerk verleent mandaat voor het werk. Zij krijgt ook verslag over het werk dat gedaan is om er zo verantwoordelijkheid voor te kunnen dragen.
Het nauw aan elkaar verbinden van kerk en zending impliceert niet alleen de verplichting dat het werk over langere tijd voortgezet kan worden. Het zorgt ook voor kaders. Door kerk en zending dichtbij elkaar te houden blijft er een sterke verbinding met de Schrift en met de belijdenis. De belijdenis is daarbij geen ondergeschoven kindje. Het gaat om het belijden van de vroegchristelijke kerk en ook de belijdenissen van latere datum zoals de Formulieren van Enigheid en de Westminster Confessie. Niet alleen het Woord, maar ook de belijdenis houdt zendingswerk binnen de bedding van de tweeduizend jaar oude ene, algemene christelijke kerk. Dat stuurt het werk en borgt de inhoud ervan. De belijdenis wijst vanuit Gods Woord de fundamentele thema’s aan, trekt lijnen en benoemt grenzen.

Cultuur

Uit zendingswerk kunnen in de loop van de tijd kerken ontstaan. Ook kunnen bestaande kerken gesteund worden. In kerkplanting en in contacten met jonge kerken doet het er toe dat een zending kerkelijk is. Het gesprek over allerlei zaken die in een kerk van belang zijn, wordt zo mogelijk. Denk daarbij bijvoorbeeld aan belijdenis, ambten, leer, sacramenten en tucht. De belijdenis heeft zijn wortels in het Woord en verdient een plaats in het zendingswerk. Ook een kerkorde kan onderwerp van gesprek zijn, al hoort zij niet bij het wezen van een kerk. 
In het zendingswerk gaat het natuurlijk niet om het opleggen van leerstukken. Langdurig onderwijs waarbij naar Gods Woord geluisterd wordt, fundeert een kerk. Het gaat zeker niet om het opleggen van eigen gewoonten. Niet alles past zomaar in elke cultuur, maar met elkaar verdiepen in Gods Woord en belijdenisgeeft kaders en koers voor het kerk-zijn.

Steun

Zendingswerk is een opdracht voor de kerk en verdient de hartelijke steun van de gemeenten. Er moeten bidders blijven met warme harten die de nood van anderen voelen omdat ze die nood zelf ook kennen. Mensen die hun leven hier willen opgeven voor anderen die het Evangelie nog niet gehoord hebben. Het gaat immers over de komst van Gods Koninkrijk, Zijn eer, waarbij het rijk van de satan afbreuk gedaan wordt.
Een kerk zonder zendingswerk laat iets wezenlijks liggen. Een kerk mag hier niet lauw in zijn. Als het ons hart niet heeft, is het slecht met ons gesteld. In dat verband mogen we wel gewaarschuwd zijn: er is geen plek op de  wereld aan te wijzen waar de kerk altijd is gebleven en altijd is blijven bloeien. Lauwheid onder of in de prediking, verslapping in het gebedsleven en loslaten van het pelgrim zijn in de wereld, betekent altijd wegkwijnen van de kerk. Zonder deze radicaliteit heeft de kerk geen boodschap meer en is het ook gedaan met de zending.
De man die vroeg of iemand zijn werk kon overnemen, vond niemand die dat kon of wilde doen. Dat is te begrijpen als je op jezelf staat. Maar in het zendingswerk door onze gemeenten mag zoiets toch niet voorkomen?

Eerder verschenen in Paulus 319 - september 2010 

Zendingswerk kaders en koers.pdf

Zendingswerk kaders en koers.pdf

  • Download