Gevaren op de weg

Gerard Wassink vertelt over het reizen in Albanië


Serie: onderweg (1)

Regelmatig stapt hij in zijn auto, neemt de bus of pakt zijn fiets. Van alle zendingswerkers in Albanië maakt Gerard Wassink, theologisch toeruster, de meeste kilometers.

Door Jeanet Zuidweg

Gemiddeld rijdt Gerard een keer per maand vanuit zijn woonplaats Paskuqan, in de buurt van de hoofdstad Tirana, naar het zuidelijker gelegen Delvinë. Een plaats die tweehonderdzestig kilometer verderop ligt. De route bestaat voor driekwart uit snelweg.

Snelweg met obstakels

‘Het woord snelweg moet je wel tussen haakjes zetten,’ legt Gerard uit. 'Een snelweg heeft hier een dubbele of driedubbele rijbaan, maar er is niet altijd een vluchtstrook. De maximumsnelheid bedraagt negentig kilometer per uur. Op een paar stukjes is honderd kilometer per uur toegestaan.’
Je kunt ze zomaar tegenkomen: paard en wagen, een brommer, een overstekende voetganger. ‘De weg loopt soms dwars door een dorp met bijbehorende akkers’, vertelt Gerard. ‘Voetgangersbruggen zijn schaars. Om op het land te komen, moeten voetgangers de snelweg oversteken. Regelmatig ontstaan er daardoor gevaarlijke situaties. Gezien alle obstakels is een maximumsnelheid van negentig kilometer per uur wel verstandig. En dan nog is het opletten geblazen.
Door weggebruikers die zich niet aan de maximumsnelheid houden, maar met een snelheid van honderdveertig kilometer per uur over de weg jagen, ontstaan heel gevaarlijke situaties. Als ik zulke hardrijders in mijn spiegel aan zie komen, ga ik liever aan de kant. Een ongeluk heb ik gelukkig nog nooit zien gebeuren. Wel moet ik regelmatig zeggen: ‘De Heere heeft me wonderlijk bewaard, want het ging allemaal maar net goed.’’

Het juiste adres

Stel je voor dat je in de auto zit in Albanië. Je rijdt op de snelweg. Je bent vergeten je TomTom te updaten. Wat nu? Gelukkig: net als in Nederland staan er plaatsnaamborden langs de weg. Maar houd er rekening mee dat je snel moet reageren. Want er zijn plaatsnamen die slechts één keer op de borden staan. Honderd meter voor de afslag...
‘Op nieuwere snelwegen gaat het over het algemeen een stuk beter. Daar is de bewegwijzering goed. Zelfs zonder navigatiesysteem kom je een heel eind.’ Maar hoe zit het in de dorpen en steden waar je naartoe moet? ‘Als een straat al een straatnaam heeft, klopt het niet altijd met de straatnamen op Google Maps. Dus dat helpt je niet. Een Albanees naar een straatnaam vragen, werkt ook niet. Zij kennen de straatnamen niet. Wat ze wel weten zijn belangrijke punten, zoals een benzinestation.’
Als Gerard op bezoek gaat, laat hij de persoon waar hij naar toe wil de weg uitleggen vanaf een bekend punt. Wanneer de Albanees inschat dat de weg na uitleg nog moeilijk vindbaar is, biedt hij aan om zelf naar het voor beiden bekende punt toe te komen. Daar stapt hij in de auto en loodst je naar zijn huis. ‘Dat vind ik heel mooi van de Albanezen. Soms hebben ze er twintig minuten lopen voor over om mij een weg van tien minuten rijden te wijzen.’
Wanneer je de Albanees de weg vraagt, gebeurt het ook wel eens dat hij wel weet waar je moet zijn. Je hoort dan: ‘Ik stap wel even bij u in.’ Bij het adres van bestemming stapt de Albanees uit. Hij wil niet dat je hem terugbrengt naar het punt waar hij ingestapt is. Hij hoeft ook geen geld. Hij is graag gastvrij voor de buitenlander!

Bus en fiets

Zo af en toe reist Gerard met de bus naar het zuiden van het land. ‘Het busvervoer is goed geregeld. Ze rijden frequent en de reis is goedkoop. Hoewel het comfort wisselt, is het qua veiligheid ook goed te doen. De bewaring van de Heere is niet alleen in de auto en de bus nodig, maar in het bijzonder wel op de fiets.' Gerard weet uit eigen ervaring welke gevaren er dreigen. Elke week fietst hij, met zijn helm op, naar het centrum van Tirana. Hij ziet dat automobilisten door rood rijden. Hoe mensen hun autoportier midden op de weg spontaan opengooien zonder achterom te kijken. Hoe automobilisten elkaar inhalen en daarbij vergeten dat er ook fietsers op de weg zijn. ‘Op een rotonde in de stad is het vaak zo druk dat elk gaatje benut wordt. Ik steek daar voor de veiligheid vaak via de zebra over.’

Pech onderweg

‘Het wegdek in kleinere dorpen en steden is matig tot slecht’, weet de toeruster. ‘Voordat ik vanuit Paskuqan op de snelweg ben, moet ik vijf kilometer over zo’n weg heen. Daar moet ik putten en gaten omzeilen. Op bepaalde punten is het wegdek zelfs helemaal weg. Scherpe asfaltranden van putdeksels en rommel op straat zorgen voor extra slijtage aan de banden.’
Heb je onderweg een lekke band? Geen nood. Je wisselt zelf de band om met de reserveband. De kapotte band breng je bij een bandenhersteller. Elke vijf of tien kilometer zit er wel een langs de weg. Binnen een half uur is je band gerepareerd. En dat voor één euro vijftig! Ook als je geen reserveband hebt, hoef je je geen zorgen te maken. Altijd is er wel iemand die je mee wil nemen naar de bandenhersteller. Fietsenmakers zijn er in Albanië ook genoeg. Ook zij helpen graag.
Rijden bij hevige regenbuien geeft extra gevaren, omdat straten dan vaak blank staan en je geen stoepranden en putdeksels meer ziet. Stapvoets rijden is de enige oplossing.

Behulpzaamheid

Als Nederlanders kunnen we best iets van de Albanezen leren. Hun behulpzaamheid is erg groot. ‘De Albanees doet zijn best om te helpen. Als dank wil hij niets hebben. Een kopje koffie met iemand drinken is een goede manier om je waardering ervoor uit te spreken. Gerard: ‘Het zijn momenten dat mensen vaak ook vragen waarom ik in het land ben. Ik kan dan uitleggen met welk doel ik hier ben. Je merkt dan wel eens dat het de ander aan het nadenken zet. Zo biedt de hobbelachtige manier van reizen kansen om de ander te ontmoeten.’

Eerder verschenen in Paulus 353 - september 2016

Lees ook de andere artikelen in deze serie
Een Toyota zonder geheimen (2)
Reizend verhalen (3)
Grauwe wijken en statige huizen (4)
8 Dagen lopen of 22 minuten vliegen (5)
Het hoort er gewoon bij (6)