Ontwikkeling van zendingsbewustzijn in de Gereformeerde Gemeenten
Serie: een halve eeuw zonder zendingswerk (1)
Vijftig jaar zendingswerk vanuit de Gereformeerde Gemeenten. En dat na vijftig jaar waarin er géén zendingswerk was: in 1912 waren de contacten met de Armeense zendeling ds. D.J. Benjamin verbroken; in 1962 werden ds. G. Kuijt, zuster B. Sonneveld en het echtpaar J.D. ten Voorde uitgezonden naar Nieuw-Guinea.
Door: L. Vogelaar
De classis Holland van de Kruisgemeenten besloot op 16 januari 1900 een jaarlijkse pinkstercollecte voor bijbelverspreiding onder de heidenen te houden. De Algemene Vergadering in dat jaar bekrachtigde het besluit, maar de classis Gelderland was uiteindelijk 'eenparig van oordeel om het niet te doen, omdat ze niet weten waar ze hun gelden zonder bezwaar zullen overmaken.'
Offervaardigheid
In de jaren 1907 tot 1912, de beginperiode van het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten, werd financiële steun verleend aan ds. D.J. Benjamin, die onder moeilijke omstandigheden onder zijn Armeense volksgenoten evangeliseerde. Ds. G.H. Kersten bewaarde goede herinneringen aan de offervaardigheid: 'Daarbij komt nog dit, dat onze gemeenten nimmer karig waren te geven, als het nodig was. Bracht men voor de zending, toen Benjamin moest uitgezonden; voor de emerituspredikanten toen ze kwamen, in enkele weken niet ettelijke duizenden saam?' Van tijd tot tijd kwam de zendingsopdracht ter sprake. In 1919 kreeg de Generale Synode het verzoek van de Noordelijke Particuliere Synode 'om naar Konings bevel de arbeid der Zending te behartigen. Zij wijze vooreerst de naast voor de hand liggende middelen aan, die onder ’s Heeren zegen dienstbaar kunnen zijn om tot een weder aanvatten van het zendingswerk allengs te mogen geraken.'
De Generale Synode zag de noodzaak zeker wel. Maar 'bergen van bezwaren rijzen. Waar zal men een persoon voor de zending vinden? Vanwaar zal ’t geld komen voor de enorme grote kosten die eraan verbonden zijn? En toch, bij de Heere zijn alle dingen mogelijk.'
Uitwendig of inwendig
Toen de classis Middelburg op 9 januari 1923 vergaderde, vroeg Oostkapelle aandacht voor de zendingsopdracht, 'hetzij door een eigen zendeling, of andere daartoe geschikte middelen die kunnen medewerken om onder de heidenen het Evangelie te brengen.' Voorzitter ds. R. Kok noemde het verspreiden van Bijbels in ziekenhuizen in Nederlands-Indië als mogelijkheid. De afgevaardigden van Terneuzen wezen erop dat er ook in eigen land overvloedig aanleiding was om zending te bedrijven.
Uiteindelijk ging het volgende voorstel naar de Zuidelijke Particuliere Synode: 'de Classis Middelburg, overwogen hebbende, dat aan uitwendige zending (evangelisatie in het buitenland) niets gedaan kan worden, stelt voor de inwendige zending (in Nederland) voor te staan, in het verspreiden van Bijbels.' De predikanten Kok en Verhagen zouden alvast op zoek gaan naar een betaalbare bijbeluitgave.
Toen de Particuliere Synode vier weken later vergaderde, bleek die het er niet mee eens te zijn. De synode besloot: 'a) De inwendige zending nog uit te stellen. b) De uitwendige zending met alle kracht ter hand te nemen, door de liefde ervoor op te wekken, bijvoorbeeld door vanwege de zendingsdeputaten spreekbeurten te houden en geregeld te collecteren in de gemeenten, met het oog biddend gericht op Hem Die de geschiktste man ons kan schenken ter uitzending naar de heidenwereld.'
Ondanks deze uitspraak besloot de classis Middelburg in Zeeuws-Vlaanderen Bijbels te gaan verspreiden. De Oostburgse ouderling P. Kolijn deelde er twintig uit, maar zijn werk was snel voorbij, omdat hij in 1924 buiten het kerkverband kwam te staan. De Particuliere Synode Zuid nam het voorstel tot inwendige zending nu wel over, maar het kwam pas van de grond toen in 1930 J. van de Panne tot evangelist werd benoemd.
Bevoorrecht
Ondertussen ging de geldinzameling voor de uitwendige zending ook door. In een ingezonden stuk in De Saambinder van 24 mei 1923 werd aandacht gevraagd voor 'de zending onder onze wildernisbewoners.' De schrijver betreurde de houding van sommige mensen: ben ik mijns broeders hoeder? 'Wij in onze Gemeenten zijn bevoorrecht met de verkondiging van het zuivere en onvervalste Evangelie van Christus, als vruchtgevolg van het zendingsbevel ‘predikt het Evangelie’. Maar wat nu met onze wildernisbewoners, ook zij zijn reizigers naar een allesbeslissende eeuwigheid, is voor hen het zendingsbevel er niet? (...) Wel, geliefde lezers, het heeft mij zo vaak bedroefd zo weinig van de zending in onze kringen te vernemen. De gemeenten zouden eens kunnen overwegen er eens per maand voor te collecteren...'
Zo begon het zendingsbewustzijn in de Gereformeerde Gemeenten. Vanaf 1923 was het thuisfront actief en kwam er geld binnen voor de zending.
Eerder verschenen in Paulus 327 - januari 2012
Lees ook de andere artikelen in deze serie
Liefde kweken voor de zending (2)
Catechisanten vragen zendingsbusje (3)
Belangstelling voor zending groeit (4)
Toch een taak in Indonesië (5)
Eindelijk een eigen zendingsveld (6)