Toch een taak in Indonesië

Serie: een halve eeuw zonder zendingswerk (5)

Voorafgaand aan de uitzending van het eerste zendingsteam, ruim een halve eeuw geleden, was in de Gereformeerde Gemeenten al jaren nagedacht over de zendingsopdracht. Lange tijd leek het echter onmogelijk iets te beginnen.

Door L. Vogelaar

Na de oorlog kwam de fondsenwerving weer op gang. Nadat de deputaten meer dan een jaar niet hadden vergaderd, kwamen ze op 9 mei 1949 luisteren naar een jongeman die zich met een attest van zijn kerkenraad had gemeld om zendingspredikant te worden. Het deputaatschap besloot echter hem niet door te sturen naar het curatorium.
Het duurde bijna twee jaar voordat de volgende notulen werden geschreven: op 18 april 1951. Van het Indonesische eilandenrijk was alleen het westelijke deel van Nieuw-Guinea nog in Nederlandse handen. Het deputaatschap was er kennelijk niet optimistisch over: het besloot 'waar Indië voor onze zending zeer waarschijnlijk wel afgesloten zal worden, de aandacht zeer bijzonder te vestigen op de zending onder de Joden'. Daarover is in volgende notulen echter niets terug te vinden.

Jeugdwerk

In De Saambinder deed ds. J. van den Berg suggesties aan de hand 'om de zending onder onze mensen meer ingang te doen vinden'. Praat er eens over tijdens de catechisaties of op de jongelingsvereniging. Beleg eens een zendingsavond. 'Van een vriend uit een der gemeenten ontving ik reeds een verzoek om zendingsliteratuur, omdat hij de noodzaak aanvoelde om deze materie op de knapenverenigingen te bespreken. Prachtig, zou ik zeggen. Wat zouden daar onze jonge mensen mooi werk mee kunnen doen in de gemeenten. Wie helpt me daarin eens een beetje, want dat brengt natuurlijk geweldig veel werk mee. Vrijwilligers voor! Verder zou ik voorstellen om in de gemeenten zendingscommissies te vormen, waarin dan liefst ook een of twee kerkenraadsleden zitting hebben, met nog een paar serieuze mensen. Er moet wat gedaan worden, vrienden. Ge moet niet alleen de zending zien als een kwestie van geld, hoewel er natuurlijk geld, en wel zeer veel ook, voor nodig is. Nooit genoeg kan ik erop wijzen dat het een zaak van Gods Koninkrijk is, en het bevel van de Koning der kerk.'

Bijbels in het Maleis

In diezelfde periode verscheen in Daniël een brief van sergeant-majoor K. van der Wolf, gelegerd in Bandoeng. Hij wees erop dat de taak van de Nederlanders niet voltooid was nu Indonesië onafhankelijk was geworden. Lag er niet een roeping voor de kerk om in dit gedeeltelijk mohammedaanse, gedeeltelijk heidense land het Evangelie te verbreiden? Een inheemse legerpredikant had tegen Van der Wolf gezegd dat hij graag duizend Maleise Bijbels wilde kopen.
'Als ik De Saambinder inzie (Van der Wolf doelde op de artikelen van ds. Van den Berg over de zending, LV), geloof ik dat er iets begint te groeien van het besef van deze taak,' schreef Van der Wolf. 'Laten we met deze taak toch niet langer wachten. Het klinkt zo mooi als we zeggen: Werden er nog eens mensen voor het Zendingsveld gevonden. Maar daar blijft het bij. Houdt op met dat napraten over wat de regering fout deed, maar laten we in Holland zowel als hier in Indonesië de schouders onder dit werk zetten. Het tekort aan Maleise Bijbels is ontstellend.'
Tijdens de eerste studentenconferentie van de Gereformeerde Gemeenten (een zomerkamp in Wapenveld; voorbode van de oprichting van studentenvereniging CSFR) sprak ds. Van den Berg over de zendingsopdracht van de kerk. De Middelburgse onderwijzer M. Nijsse droeg vanachter zijn schrijftafel een steentje bij: met tientallen artikelen in Daniël en later ook in het zendingsblad Paulus bracht hij het missionaire werk onder de aandacht van de gemeenteleden.

Een belofte op het ziekbed

Ds. Van den Berg kreeg in zijn propaganda-activiteiten steun van D.P. Polder, een jonge man uit Rotterdam. Lange tijd was Dimme Polder ziek geweest. Hij was tot inkeer gekomen en had de Heere beloofd zijn leven in dienst van de zending te besteden. De Gereformeerde Gemeenten hadden op dat moment echter geen zendingswerk. Dat Polder tuberculose had gehad, kon ook een belemmering zijn.
In oktober 1951 begon Polder zijn propaganda-activiteiten. Hij plaatste busjes, stimuleerde de oprichting van zendingscommissies, verzamelde en sorteerde materiaal dat geld opbracht en probeerde op alle mogelijke manieren belangstelling voor het zendingswerk te wekken. Hij besteedde er al zijn vrije tijd aan. Zijn woning werd het eerste zendingsbureau. Vanaf 1954 nam het deputaatschap alleen nog maar geld in ontvangst. Postzegels, zilverpapier en ander materiaal moest naar Polder worden gestuurd.

Eerder verschenen in Paulus 331 - september 2012

Lees ook de andere artikelen in deze serie
Ontwikkeling van zendingsbewustzijn in de Gereformeerde Gemeenten (1)
Liefde kweken voor de zending (2)
Catechisanten vragen zendingsbusje (3)
Belangstelling voor zending groeit (4)
Eindelijk een eigen zendingsveld (6)